
Jurisprudentie
BB8415
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701693/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701693/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen, thans: Leudal (hierna: het college) vrijstelling verleend aan [belanghebbende] voor het gebruik van het perceel aan de [locatie] te Haelen (hierna: het perceel) voor de opslag van hout.
Uitspraak
200701693/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1482 van de rechtbank Roermond van 30 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen, thans: Leudal (hierna: het college) vrijstelling verleend aan [belanghebbende] voor het gebruik van het perceel aan de [locatie] te Haelen (hierna: het perceel) voor de opslag van hout.
Bij uitspraak van 30 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep voor zover ingediend door [indiener] en [een appellant] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover ingediend door [twee appellanten] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 april 2007 heeft [belanghebbende], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 25 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2007, waar [twee van de appellanten] en het college, vertegenwoordigd door drs. P.C.W. van Doorn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door haar [directeur] en mr. F. Limpens-Cuijpers, gemachtigde, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [een appellant] woont op een afstand van circa 280 meter van het perceel. Zoals vermeld in de aangevallen uitspraak heeft hij aangegeven geen hinder te zullen ervaren van het plan en is zijn belang vooral gelegen in de eventuele precedentwerking die van het besluit voor andere bedrijven uitgaat. Een zodanig belang is niet rechtstreeks bij het besluit betrokken. [een appellant] heeft in hoger beroep weliswaar gesteld dat de verleende vrijstelling van grote invloed zal zijn op de woonkwaliteit van zijn omgeving, doch hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat hij niet is aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 26 juni 2006. Het hoger beroep, voor zover het is ingesteld door [een appellant], is ongegrond.
2.3. Het perceel waarop de opslag van hout is voorzien ligt in het gebied tussen de oude Napoleonsweg en de spoorlijn Weert-Roermond. Niet is in geschil dat de opslag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om voor het plan een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen.
2.4. [twee appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen vrijstelling had mogen verlenen. Zij voeren daartoe aan dat in de "Visie ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven", waarnaar in de van de vrijstelling deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen, met de belangen van omwonenden in verband met de overlast die door deze ontwikkelingsmogelijkheden wordt veroorzaakt onvoldoende rekening is gehouden. Voorts past het bouwplan volgens hen niet in het contourenbeleid van de provincie Limburg, omdat dit beleid uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zou tegengaan.
2.4.1. Het college heeft zijn besluit van 26 juni 2006 mede gebaseerd op het op 22 juli 2004 door de gemeenteraad vastgestelde "Structuurbeeld kern Haelen" en de daarvan deel uitmakende - door [twee appellanten] bedoelde - notitie "Ontwikkelingsmogelijkheden Napoleonsweg en Omgeving". In deze notitie is vermeld dat bestaande bedrijven in dit gebied, aansluitend aan de bestaande bedrijfskavels, enige ruimte krijgen voor uitbreiding. Anders dan [twee appellanten] betogen voorziet deze notitie slechts in beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven. De uitbreiding van de houtopslag aansluitend aan het bedrijfsterrein van [belanghebbende] en de voorziene landschappelijke inpassing ervan door middel van een tien meter brede groensingel voldoen aan de voorwaarden voor de in de notitie genoemde uitbreidingsmogelijkheden.
Het contourenbeleid verbiedt het gebruik van gronden zoals door [belanghebbende] beoogd niet zonder meer als daar een tegenprestatie in de vorm van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering tegenover staat. Blijkens de brief van het college van 21 februari 2006 aan het college van gedeputeerde staten van Limburg zal ter compensatie een door [belanghebbende] voor opslag gebruikt perceel aan de [locatie] worden gewijzigd in natuur. Het college van gedeputeerde staten heeft daarop de verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Het college heeft, gelet op het vorenstaande, na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat [belanghebbende] heeft bij uitbreiding van haar bedrijf dan aan het belang van [twee appellanten] bij weigering van de vrijstelling. De rechtbank heeft daarbij terecht mede in aanmerking genomen dat door de opslag van hout geen ernstige toename van verkeers- of geluidshinder voor [twee appellanten] is te verwachten.
Hieraan kan niet afdoen dat de Afdeling in haar uitspraak van 8 februari 2001 in zaak nr. E01.90.0521/1 een uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende] niet aanvaardbaar achtte. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ruimtelijke visie van de gemeenteraad na die uitspraak blijkens de hiervoor genoemde notitie is gewijzigd.
Het betoog faalt.
2.5. [twee appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van het in de notitie verwoorde beleid had behoren af te wijken. Ten aanzien van de door hen gestelde waardevermindering van hun eigendommen biedt artikel 49 van de WRO [twee appellanten] de mogelijkheid een verzoek tot planschadevergoeding in te dienen, zodat de rechtbank daarin geen grond behoefde te zien voor het oordeel dat de vrijstelling in redelijkheid niet verleend had mogen worden. Het betoog van [twee appellanten] dat de vrijstelling een vrijbrief zou zijn voor andere bedrijven met uitbreidingsplannen is geen reden voor vernietiging van het besluit, reeds omdat elke bedrijfsuitbreiding opnieuw door het college op zijn merites zal moeten worden beoordeeld en zal moeten worden getoetst aan het geldende beleid.
2.6. Het hoger beroep, voor zover dat is ingediend door [twee appellanten], is eveneens ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
429-560.