Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8381

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701323/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 april 2006 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het bestemmingsplan "Buitengebied 1978, correctieve herziening 2005-1 [locatie]" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld.


Uitspraak

200701323/1. Datum uitspraak:21 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 april 2006 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het bestemmingsplan "Buitengebied 1978, correctieve herziening 2005-1 [locatie]" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 januari 2007, kenmerk 2006-013722, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2007, beroep ingesteld. [vergunninghoudster] is op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen. Bij brief van 22 mei heeft verweerder meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2007, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de raad van de gemeente Neder-Betuwe, vertegenwoordigd door drs. P.G.F. van Gompel, ambtenaar van de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bestemmingsplan voorziet in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "veevoederbedrijf" voor een bestaand veevoederbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1978" was aan het bedrijf de bestemming "Bijzondere agrarische bedrijven" toegekend. Verweerder heeft goedkeuring aan het bestemmingsplan verleend. Hij stelt zich op het standpunt dat in het bestemmingsplan zijn eerdere besluit tot onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan in acht is genomen. 2.2.    Appellanten, die in de omgeving van het plangebied wonen, richten zich in beroep tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan.     Zij stellen zich op het standpunt dat verweerder is uitgegaan van de bestaande bedrijvigheid en daarmee de nieuwe bestemming voor het bedrijf ten onrechte niet heeft getoetst aan de afstandsnormen die op grond van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) voor nieuwe bedrijven ten opzichte van omliggende woningen in acht genomen moeten worden. Appellanten achten de gevolgen van het bestemmingsplan voor de omwonenden onvoldoende in kaart gebracht en niet kenbaar meegewogen. Zij stellen dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor de omgeving ten onrechte sterk ingeperkt worden als gevolg van de nieuwe bestemming voor het bedrijf.    Daarnaast stellen appellanten zich op het standpunt dat het mogelijk maken van productie van veevoeder zich niet verdraagt met het standpunt van de raad en verweerder dat de huidige activiteiten als zodanig zijn bestemd. Ook verdraagt zich naar de mening van appellanten hiermee niet het feit dat in kwantitatieve zin een sterke stijging van de productiecapaciteit mogelijk is, te weten van 10 ton naar 100 ton per uur. Zij voeren aan dat dit tevens een verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.    Vervolgens voeren appellanten aan dat het bedrijf ten onrechte niet wordt verplaatst.    Tenslotte stellen appellanten dat het bestemmingsplan strijdig is met het in het Convenant bedrijventerreinen Rivierenland en het Streekplan Gelderland opgenomen uitgangspunt om industrie op daarvoor bestemde terreinen te concentreren. 2.3.    Bij besluit van 15 december 2004 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe voor het plangebied het bestemmingsplan "Buitengebied 1978, herziening 2001-2, [locatie]", vastgesteld.    Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, nr. RE2005.11655, ambtshalve goedkeuring onthouden aan dat bestemmingsplan. In zijn besluit tot onthouding van goedkeuring heeft verweerder, voor zover thans relevant, het volgende overwogen: "In de bouwvoorschriften is vastgelegd dat de hoogte en oppervlakte van de (bestaande) gebouwen niet meer mag bedragen dan zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-plan. (…) In de plantoelichting is aangegeven dat het veevoederbedrijf op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering"(1999) is onder te brengen in categorie 1571.5 "mengvoederbedrijf met een productiecapaciteit kleiner dan 100 ton per uur". Dit bedrijf valt derhalve in categorie 4 met een grootste afstand van 200 m. Wij hebben aan de hand van de eerder aangehaalde bedrijvenlijst geconstateerd dat er een grote diversiteit in veevoederfabrieken is. Afhankelijk van de producten die worden gebruikt voor het maken van veevoeder en het al dan niet aanwezig zijn van een drogerij varieert de categorie van 4 met een grootste afstand van 200 m tot een categorie 5 met een grootste afstand van 700 m. Op dit moment vinden bedrijfsactiviteiten plaats die onder te brengen zijn in de minst zware categorie; het bestemmingsplan maakt het omschakelen naar een zwaardere categorie echter zonder meer mogelijk. (…) Gezien de verscheidenheid aan veevoederbedrijven zoals opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering had een specifieke regeling in het bestemmingsplan, tot welke categorie de bedrijvigheid ter plaatse kan worden toegestaan, voor de hand gelegen. Het vastleggen van de maximale toegestane categorie van bedrijvigheid is temeer van groot belang gezien de in de directe nabijheid van het veevoederbedrijf gelegen burgerwoningen. De indicatieve grootste afstand van de huidige activiteiten van 200 m wordt reeds in het geheel niet gehaald daar de dichtstbijgelegen burgerwoningen op circa 15 m zijn gelegen. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is derhalve geen sprake van een optimale situatie, echter, voor zover het om het vastleggen van de feitelijke situatie gaat, achten wij dit niet onaanvaardbaar. Verdere doorgroei naar een zwaardere categorie veevoederbedrijvigheid had op basis van dit bestemmingsplan, gezien de nabijheid van burgerwoningen, dienen te worden uitgesloten. Tevens is van belang dat in het verleden ter plaatse een drogerij als onderdeel van het veevoederbedrijf aanwezig is geweest. Deze hinderveroorzakende activiteit is enige tijd geleden verplaatst naar een industrieterrein. Het woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen is daardoor enigszins verbeterd. Wij vinden het niet aanvaardbaar dat op basis van het voorliggende bestemmingsplan opnieuw een drogerij gevestigd kan worden. (…) In het kader van de op te starten herziening ex artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geven wij u in overweging om de mogelijkheden van verplaatsing van dit bedrijf naar een bedrijventerrein nogmaals te onderzoeken". 2.4.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). 2.4.1.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, dient, indien aan een vastgesteld bestemmingsplan goedkeuring is onthouden, de gemeenteraad een nieuw plan vast te stellen, waarbij het besluit van verweerder in acht wordt genomen. Voor verweerder bestaat geen grond aan het bestemmingsplan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan het eerdere besluit omtrent goedkeuring in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voor zover de feiten of omstandigheden sedert dat besluit zodanig zijn gewijzigd dat daaraan geen betekenis meer kan worden toegekend. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feiten of omstandigheden sedert het eerste besluit tot onthouding van goedkeuring van 23 augustus 2005 zodanig zijn gewijzigd dat daaraan geen betekenis meer kan worden toegekend. 2.4.2.    Het eerste besluit tot onthouding van goedkeuring van 23 augustus 2005, waartegen geen beroep werd ingesteld, is onherroepelijk. In dat besluit heeft verweerder de nieuwe bestemming als zodanig aanvaardbaar geacht, gelet op de omstandigheid dat het om een reeds jaren ter plaatse gevestigd bedrijf gaat. De plicht van de gemeenteraad op grond van artikel 30 van de WRO strekte dan ook niet tot het opnieuw bezien van de rechtmatigheid van de nieuwe bestemming als zodanig.    Onder verwijzing naar r.o. 2.4.1. wordt overwogen dat de plicht van de gemeenteraad op grond van artikel 30 van de WRO slechts inhield dat de maximale toegestane categorie van bedrijvigheid vastgelegd diende te worden conform de huidige situatie en dat een drogerij uitgesloten moest worden. Gelet hierop kunnen uitsluitend de beroepsgronden die daarop betrekking hebben aan de orde komen. Dit betekent dat alle andere beroepsgronden van appellanten niet kunnen worden besproken. 2.5.     Het plangebied heeft ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften en de aanduiding op de plankaart de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "veevoederbedrijf".    Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een veevoederbedrijf verstaan: een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak voedermiddelen voor dieren worden geproduceerd met een productiecapaciteit die kleiner is dan 100 ton per uur.    In de plantoelichting staat dat het veevoederbedrijf valt onder te brengen onder de SBI-code 1571.5 van de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" uit 1999 (hierna: de VNG-brochure).    In de VNG-brochure ziet SBI-Code 1571 op veevoederfabrieken en SBI-code 1571.5 op mengvoederbedrijven met een productiecapaciteit kleiner dan 100 ton per uur. Deze mengvoederbedrijven worden in de VNG-brochure ingedeeld in categorie 4 met een grootste afstand van 200 meter. 2.5.1.    Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 2.5, is voldoende duidelijk dat artikel 6.1 van de planvoorschriften, in samenhang met de in artikel 1 van de planvoorschriften opgenomen omschrijving van de begripsbepaling "veevoederbedrijf", ter plaatse van het perceel [locatie] geen andere of hogere productie toelaat dan is aangegeven in SBI-code 1571.5 van de VNG-brochure.    Derhalve is, in overeenstemming met de eerdere onthouding van goedkeuring door verweerder van 23 augustus 2005, voor de toegestane productie, een specifieke regeling opgenomen in het bestemmingsplan en is ook begrensd tot welke categorie de bedrijvigheid ter plaatse is toegestaan. 2.5.2.    Ingevolge artikel 8.1, aanhef, van de planvoorschriften is het verboden grond en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan gegeven bestemming. Onder de vormen van gebruik die verboden zijn wordt in artikel 8.1 ondermeer genoemd het gebruik ten behoeve van een drogerij.    Ook deze regeling in de planvoorschriften is in overeenstemming met de eerdere onthouding van goedkeuring. 2.5.3.    Met betrekking tot het betoog van appellanten dat het bedrijf verplaatst moet worden overweegt de Afdeling dat verweerder bij zijn eerdere onthouding van goedkeuring van 23 augustus 2005 de gemeenteraad slechts in overweging heeft gegeven in het kader van de op te starten herziening op grond van artikel 30 van de WRO de mogelijkheid van verplaatsing van dit bedrijf naar een bedrijventerrein nogmaals te onderzoeken. Een verplichting tot verplaatsing bestond op grond van artikel 30 van de WRO derhalve niet. 2.6.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto     w.g. Neuwahl Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007 280-547.