Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8327

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1674-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek eenhoofdig gezag: Non-communicatie niet voldoende om tot eenhoofdig gezag te besluiten. Omgang: Verzoek tot vaststelling omgangsregeling ook in h.b. afgewezen. Hof slaat hierbij ook acht op zeer jonge leeftijd van het kind. Over één à twee jaar kan de zaak anders liggen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 26 september 2007 Rekestnummer : 1674-H-06 Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-7243 [De moeder], wonende te [woonplaats], verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. J.C. Meijroos, tegen [de vader], wonende te [woonplaats], verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. W. Heemskerk. Als informant is aangemerkt: de raad voor de kinderbescherming, vestiging Leeuwarden, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 28 november 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 augustus 2006. De vader heeft op 8 juni 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 5 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.C. Smit en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.J. Kiela en namens de raad: mevrouw J.J. de Kok. Partijen zijn beiden bijgestaan door mevrouw S. Babayan, tolk in het Farsi, die de belofte heeft afgelegd. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 6 juli 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking is ten behoeve van de vader een informatieregeling bepaald en is voorts zijn verzoek om hem alleen met het gezag over na te noemen minderjarige te belasten en subsidiair een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De echtscheidingsbeschikking is op 5 januari 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP 1. In geschil is het gezag en de omgang ten aanzien van [de minderjarige], geboren [in] 2002, verder: [de minderjarige], die bij de moeder verblijft. [de minderjarige] is uit het huwelijk van partijen geboren. De vader en de moeder hebben thans gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. 2. De moeder verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om het gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen, te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de moeder alleen te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], waarbij de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd dient te worden. 3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen waar deze betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag te belasten en verzoekt het hof in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen waar het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen van één dagdeel per week, dan wel een omgangsregeling vast te stellen die het hof in goede justitie meent te behoren. 4. De moeder verzet zich daartegen. PRINCIPAAL APPEL Gezag 5. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte meent geen argumenten in het rapport van de raad te hebben aangetroffen die erop duiden dat [de minderjarige] vanwege de situatie tussen partijen zodanig klem en verloren dreigt te raken dat er aanleiding bestaat om de bestaande situatie waarin partijen het gezamenlijk ouderlijk gezag hebben te wijzigen. De moeder stelt dat uitdrukkelijk uit het rapport van de raad naar voren komt, dat de vader de opvoedsituatie van [de minderjarige] niet respecteert, noch de gewone woon- en verblijfplaats van [de minderjarige]. Daarnaast blijkt volgens de moeder uit het rapport, dat het bijzonder moeilijk is om met de vader te communiceren wanneer het zaken betreft waarover hij een andere visie heeft. Vanwege het gebrek aan mogelijkheden tot communicatie is de moeder van mening dat zij met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] dient te worden belast. Voorts blijft volgens de moeder zolang de vader is belast met het (gezamenlijk) ouderlijk gezag, het gevaar aanwezig dat de vader [de minderjarige] zal ontvoeren. De moeder stelt dat de handelwijze van de vader en de voorgeschiedenis van partijen uitdrukkelijk wijzen in de richting, dat de vader op geen enkele manier in staat is op adequate wijze invulling te geven aan de uitoefening van zijn ouderlijk gezag over [de minderjarige], nu de vader daarbij zijn eigen belangen voorop stelt en niet de belangen van [de minderjarige]. 6. De vader bestrijdt het beroep van de moeder. Hij stelt dat er geen enkel belang mee gediend is om het gezag te wijzigen, sterker nog, dat de doorbreking van het contact tussen de vader en [de minderjarige] de belangen van zowel [de minderjarige] als hemzelf schaadt. De vader stelt dat er door de houding van de moeder geen communicatie mogelijk is tussen partijen, maar dat de afwezigheid van een goede communicatie de toewijzing van eenhoofdig gezag geenszins impliceert en niet van doorslaggevende betekenis kan zijn. Voorts begrijpt de vader niet waarom de moeder gevaar voor een ontvoering aanwezig acht: hiervoor is geen enkele indicatie. 7. De raad stelt in zijn rapport dat de verhalen van de ouders erg verschillend zijn. Er is volgens de raad geen basis van vertrouwen en gevoel van veiligheid ten opzichte van elkaar. De raad is van mening dat er op dit moment geen gronden zijn voor de wijziging van het gezamenlijk gezag. 8. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat er sedert de uitspraak van de rechtbank (nieuwe) feiten en/of omstandigheden zijn die erop duiden dat [de minderjarige] vanwege de huidige situatie zodanig klem en verloren dreigt te geraken dat er aanleiding bestaat om de bestaande situatie waarin partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben, te wijzigen. Daarbij overweegt het hof, dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet noodzakelijkerwijs dient te leiden tot de wijziging van het ouderlijk gezag. Het hof overweegt ten aanzien van de stelling van de moeder, inhoudende dat uit het rapport van de raad zou blijken dat er gronden aanwezig zijn voor de wijziging van het ouderlijk gezag, dat deze stelling door de raad niet wordt onderschreven in zijn conclusie. Het door de moeder gestelde gevaar voor ontvoering heeft zij niet met bewijzen onderbouwd. Het hof neemt derhalve het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust over en maakt deze tot de zijne. De grief van de moeder faalt derhalve. INCIDENTEEL APPEL Omgang 9. De vader stelt in zijn incidenteel appel dat de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling louter is ingegeven door het feit dat hij niet communiceert met de raad, althans dat daartoe een en ander herleidbaar is. Volgens de vader dient eerst de voorvraag, waarom de raad ingeschakeld moet worden, te worden gesteld. Daarenboven is de inhoud van het raadsrapport volgens de vader niet van dien aard dat een begeleide omgangsregeling noodzakelijk zou moeten zijn. 10. De moeder bestrijdt het verzoek van de vader. 11. De raad stelt in zijn rapport dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] in beginsel op zijn plaats is, waarbij gezien de strijd en onveiligheid voor [de minderjarige] aan een begeleid traject kan worden gedacht, op een neutrale plek. Hierbij is de acceptatie door beide ouders van het hoofdverblijf van [de minderjarige] een vereiste. De vader accepteert echter het advies van de raad, dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder moet blijven, helemaal niet. Om deze reden vindt de raad het nu niet verantwoord om een omgangsregeling op te leggen. 12. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de vader stelt, heeft de rechtbank blijkens de bestreden beschikking aan haar oordeel ten grondslag gelegd, dat voor het bepalen van een omgangsregeling noodzakelijk is, dat er tussen de vader en de moeder een basis van vertrouwen in elkaars opvoedkwaliteiten is, zodat een goede communicatie tussen de ouders is gewaarborgd. Nu het de rechtbank is gebleken dat tussen de vader en de moeder geen enkel vertrouwen ten opzichte van elkaar bestaat en elke vorm van communicatie onmogelijk is, heeft de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] praktisch niet uitvoerbaar geacht en evenmin in het belang van [de minderjarige]. Dat de afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling door de rechtbank, zoals de vader stelt, louter is ingegeven door het feit dat hij niet communiceert met de raad of dat daartoe een en ander herleidbaar is, is het hof niet gebleken. Nu de vader voorts in hoger beroep niet meer of andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld, dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] thans niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof neemt hierbij in aanmerking de leeftijd van [de minderjarige] (ten tijde van het hoger beroep nog geen vijf jaar). Over een à twee jaren dient de zaak in dat opzicht wellicht vanuit een ander perspectief te worden beoordeeld. De incidentele grief van de vader faalt derhalve eveneens. 13. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2007.