Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8326

Datum uitspraak2007-11-16
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/2574
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Een meerpaal is geen bouwwerk. Bestemmingsplan verbiedt het aanleggen van schepen bij woning niet. Geen ligplaatsverordening van kracht. Plaatsen van een meerpaal om schip aan te leggen is dan ook niet strijdig met het bestemmingsplan.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07/2574 uitspraak van 16 november 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [verzoeker], wonende te Lemmer, verzoeker, gemachtigde: mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland, verweerder, gemachtigde: mr. S.A.E. Poepjes, werkzaam bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief van 3 oktober 2007 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van een besluit om handhavend op te treden. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 17 oktober 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit van 3 oktober 2007 wordt geschorst. Het verzoek is ter zitting behandeld op 2 november 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn bovengenoemde gemachtigde. Motivering Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden. De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft begin 2006 een meerpaal geplaatst in het water aan de achterzijde van zijn woning aan de [adres] te Lemmer. Bij besluit van 27 juni 2006 heeft verweerder een verzoek van omwonenden om deze meerpaal te (laten) verwijderen afgewezen. Tegen dit besluit hebben deze omwonenden bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, maar tevens bepaald dat voor het plaatsen van een meerpaal een bouwvergunning vereist is. Verzoeker heeft daarop een bouwvergunning aangevraagd, welke op 21 december 2006 is verleend. Tegen de verlening van deze bouwvergunning hebben omwonenden bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder dit bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen omdat volgens verweerder bij nader inzien voor een meerpaal geen bouwvergunning vereist is. Bovendien heeft verweerder hierbij aangekondigd dat alsnog handhavend zal worden opgetreden tegen de geplaatste meerpaal, omdat de aanwezigheid en het gebruik ervan worden aangemerkt als gebruik in strijd met het geldende bestemmingsplan. Bij brief van 16 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker een vooraankondiging van de toepassing van bestuursdwang gezonden. Op 28 augustus 2007 heeft verzoeker een zienswijze ingediend en bij besluit van 3 oktober 2007 heeft verweerder hem gelast de meerpaal voor 26 oktober 2007 te verwijderen. Verweerder heeft tevens aangekondigd te zullen overgaan tot de toepassing van bestuursdwang indien verzoeker niet aan dit verzoek voldoet. Aan het besluit van 3 oktober 2007 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de meerpaal is geplaatst in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Frieslandpark 1983" (het bestemmingsplan). De grond waarop de meerpaal is geplaatst heeft de bestemming 'water'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor watergangen ten behoeve van het verkeer te water en de waterhuishouding met daarbij behorende andere bouwwerken. Andere bouwwerken mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Een meerpaal wordt slechts gebruikt om boten aan te leggen en staat daarmee volgens verweerder niet ten dienste van het verkeer te water. In de systematiek van het bestemmingsplan mogen aanlegvoorzieningen slechts gebouwd worden op basis van een nadere aanduiding. De grond waar de meerpaal is geplaatst heeft geen nadere aanduiding en het gebruik ervan is daarom in strijd is met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie van de meerpaal. Verweerder heeft verder gewezen op zijn plicht om in beginsel tot handhaving over te gaan. Handhavend optreden acht verweerder bovendien niet onevenredig in verhouding tot de te dienen belangen, nu omwonenden over de meerpaal hebben geklaagd. Verzoeker stelt zich - samengevat en voorzover hier van belang - op het standpunt dat het gebruik van de grond achter zijn woning voor het afmeren van een schip en het innemen van een ligplaats niet strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Aangezien een meerpaal geen werk is waarvoor een bouwvergunning is vereist mag deze worden geplaatst in verband met dit gebruik. Verweerder heeft hem dan ook ten onrechte verzocht de meerpaal te verwijderen. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Op grond van art. 125 Gemeentewet, in samenhang gelezen met art. 5:21 Awb, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge art. 6 lid A van het bestemmingsplan (doeleindenomschrijving) zijn de gronden op de kaart aangewezen voor 'water' bestemd voor watergangen ten behoeve van het verkeer te water en de waterhuishouding met daarbij behorende andere bouwwerken. In art. 6 lid B van het bestemmingsplan (bouwvoorschriften) is - voor zover hier van belang - bepaald dat op de tot 'water' bestemde gronden uitsluitend andere bouwwerken gebouwd mogen worden ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor aanlegsteigers geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan binnen de van de aanduiding 'aanlegsteigers toegestaan' voorziene gronden. In art. 15 van het bestemmingsplan (gebruiksbepaling) is - voor zover hier van belang - bepaald dat het verboden is gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig aan de in het plan aan de grond gegeven bestemming. De gemeenteraad van Lemsterland heeft op 24 september 2007 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld waarbij - voor zover hier van belang - onder 3 b (de plankaart) is bepaald dat de aanduiding 'ligplaats toegestaan' achter [adres] van de plankaart wordt gehaald. In art. 22.2.1 van het nieuwe bestemmingsplan (overgangsbepalingen) is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en dat strijdig is met het (nieuwe) plan mag worden voortgezet. De voorzieningenrechter stelt vast dat de meerpaal die verzoeker heeft geplaatst geen bouwwerk is waarvoor een bouwvergunning is vereist. Tevens staat vast dat de grond waarop de meerpaal zich bevindt eigendom is van verzoeker. Deze grond gebruikt verzoeker als ligplaats voor één of meer schepen. De vraag die beantwoord dient te worden is of dit gebruik van de grond achter het huis van verzoeker strijdig is met het bepaalde in het bestemmingsplan, zoals dit gold tot 24 september 2007. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat onder verkeer te water, zoals bedoeld in de doeleindenomschrijving (art. 6 lid A), mede moet worden begrepen het aanleggen van schepen. In art. 6 lid B van het bestemmingsplan zijn de bouwvoorschriften voor gronden met bestemming 'water' gegeven. Deze voorschriften zien alleen op de bouw van aanlegsteigers en andere bouwwerken. Daaruit volgt echter niet dat het verboden is om gronden die niet zijn voorzien van de aanduiding 'aanlegsteiger toegestaan' te gebruiken om schepen aan te leggen. Uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt evenmin dat verweerder het aanleggen van schepen ter plaatse niet heeft willen toestaan. Bovendien is voor deze gronden geen ligplaatsverordening van kracht, waarin het aanleggen van schepen aldaar wordt verboden, zo heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het plaatsen van een meerpaal in verband met het gebruik van de grond achter verzoekers woning voor het aanleggen van een of meer schepen niet strijdig kan worden geacht met de bestemmingsplanbepalingen die tot 24 september 2007 van kracht waren. Gelet op het overgangsrecht zoals geformuleerd in art. 22.2.1 van het nieuwe bestemmingsplan mag verzoeker het gebruik dat was toegestaan op grond van het tot dan toe geldende bestemmingsplan voortzetten, ook al zou dit gebruik strijdig zijn met het nieuwe bestemmingsplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder verzoeker dan ook ten onrechte gelast de meerpaal achter zijn woning te verwijderen. De voorzieningenrechter komt op grond van het vorenstaande tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven. Het bestreden besluit wordt daarom geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist. Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Lemsterland het door verzoeker gestorte griffierecht van € 143,= te vergoeden. Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoeker € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Lemsterland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist; - bepaalt dat de gemeente Lemsterland het betaalde griffierecht van € 143,= aan verzoeker vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,=, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Lemsterland. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier. w.g. E. Pot w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.