Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8323

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-11-26
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1394-R-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing: Het hof verlangt van Jeugdzorg dat alsnog het (beperkte) onderzoek zoals door de kinderrechter is beoogd, namelijk naar de geschiktheid van de vader als verzorger en opvoeder, op korte termijn zal worden verricht.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 10 oktober 2007 Rekestnummer. : 1394-R-07 Rekestnr. rechtbank : J2 RK 07-899 De Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: Jeugdzorg, advocaat mr. S. Scheimann, tegen [de vader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader, advocaat mr. ir. H.H. Veurtjes. Als belanghebbenden zijn aangemerkt: 1. [De moeder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de moeder, 2. de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP Jeugdzorg is op 2 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 september 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam. Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 3 oktober 2007 en 4 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vader is bij het hof op 4 oktober 2007 op voorhand een pleitnota ingekomen. Op 5 oktober 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mr. S. Scheimann en A. Rullens. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikkingen van 18, 19 en 30 juli 2007 van de rechtbank te Rotterdam. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige], geboren [in] 1999, verder: [de minderjarige], bij de vader voor de periode van 15 oktober 2007 tot 30 januari 2008, die de op 15 oktober 2007 aflopende machtiging tot plaatsing in een residentiele instelling, gevolgd door een pleeggezin vervangt. 2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek om de machtiging uithuisplaatsing af te geven voor plaatsing in een residentiële instelling, dan wel in een pleeggezin toe te wijzen. De vader heeft het beroep bestreden. 3. Jeugdzorg kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking, aangezien thans nog niet kan worden beoordeeld of de vader over voldoende pedagogische kwaliteiten beschikt om op verantwoorde wijze de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Jeugdzorg wenst eerst de pedagogische kwaliteiten en de veiligheid van zijn leefsituatie in kaart te brengen. 4. De vader stelt dat Jeugdzorg het vertrouwen heeft opgewekt dat Jeugdzorg zou meewerken aan plaatsing van [de minderjarige] bij hem thuis. De gezinsvoogd is bij de vader thuis geweest en heeft vastgesteld dat de thuissituatie goed is en dat deze geen belemmering behoeft te zijn om [de minderjarige] bij hem te plaatsen, aldus de vader. De vader betwist dat hij criminele contacten heeft dan wel in het drugscircuit verkeerd, zoals Jeugdzorg stelt. Voorts stelt de vader dat hij [de minderjarige] een stabiele en veilige leefomgeving kan bieden. 5. Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van het hof dat Jeugdzorg in principe geen bezwaar heeft tegen plaatsing van [de minderjarige] bij de vader, mits blijkt dat de vader over voldoende pedagogische kwaliteiten beschikt en hij [de minderjarige] een gestructureerde en veilige thuissituatie kan bieden. 6. In de beschikking van 30 juli 2007 van de rechtbank te Rotterdam heeft de rechtbank teneinde alsnog voldoende onderzoek te verrichten naar de alternatieve mogelijkheid van plaatsing van [de minderjarige] bij de vader in haar overwegingen Jeugdzorg in de gelegenheid gesteld een onderzoek te verrichten naar de leefsituatie van de vader. Ter zitting heeft Jeugdzorg te kennen gegeven dat een onderzoek door het [onderzoeksbureau] te [woonplaats] naar [de minderjarige] en de beide ouders inmiddels wel is aangevraagd, maar nog niet is gestart. Aangezien de moeder geen toestemming heeft gegeven voor het starten van dit onderzoek, heeft Jeugdzorg te kennen gegeven voornemens te zijn vervangende toestemming aan de rechtbank te vragen. Voorts heeft Jeugdzorg medegedeeld dat onderzoek zal worden verricht naar mogelijke criminele activiteiten van de vader. 7. Het hof is met Jeugdzorg van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat haar voldoende structuur en veiligheid geboden wordt. Nu vooralsnog niet vaststaat dat bij de vader deze structuur en veiligheid voor [de minderjarige] beschikbaar is, treft de grief, voorzover deze zich richt tegen plaatsing van [de minderjarige] met ingang van 15 oktober 2007 bij de vader, doel en zal de beschikking in zoverre worden vernietigd. 8. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat plaatsing van [de minderjarige] in een residentiële instelling of pleeggezin slechts in haar belang is te oordelen voorzover uit alsnog door Jeugdzorg te verrichten onderzoek zal blijken dat plaatsing bij de vader onvoldoende waarborg voor haar belang bij verzorging en opvoeding biedt. Met het oog op dit onderzoek heeft de rechtbank in haar beslissing van 30 juli 2007 Jeugdzorg opgedragen te bezien of plaatsing van [de minderjarige] bij de vader mogelijk is, zo nodig onder het stellen van voorwaarden, en in afwachting van de resultaten van dat onderzoek haar verdere beslissing aangehouden tot 26 september 2007. Nu het door de rechtbank beoogde onderzoek nog niet de informatie heeft opgeleverd die noodzakelijk is om te beoordelen of plaatsing bij de vader een minder ingrijpend adequate en daarom meer het belang van [de minderjarige] dienende maatregel is, is het hof van oordeel dat Jeugdzorg zich alsnog op het door de rechtbank beoogde onderzoek dient toe te leggen. Het door Jeugdzorg aangevraagde onderzoek, alhoewel mogelijk zinvol, is niet het onderzoek dat de rechtbank voor ogen stond om tot een beoordeling van de situatie van de vader te kunnen komen. 9. Deze overwegingen leiden tot de slotsom dat het hof de beschikking van de rechtbank van 26 september 2007 zal vernietigen en het verzoek van Jeugdzorg in na te melden zin zal toewijzen tot 20 december 2007 en voor de periode nadien zal afwijzen. Het hof gaat er daarbij van uit dat Jeugdzorg bij voortvarend onderzoek medio december 2007 in de gelegenheid zal zijn een tot de rechtbank te richten nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing te documenteren met zodanige informatie dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of plaatsing van [de minderjarige] bij de vader al dan niet mogelijk is. 10. Gelet op het vorenstaande verlengt het hof de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 20 december 2007. 11. Aan partijen zal door het hof een proces-verbaal van het verhandelde ter zitting ter hand worden gesteld. 12. Mitsdien beslist het hof als volgt. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende: verlengt met ingang van 16 augustus 2007 de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële instelling, gevolgd door een pleeggezin tot 20 december 2007; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Bouritius, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2007.