
Jurisprudentie
BB8319
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850344-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850344-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte verklaart dat hij 24 april 2006 ruzie had met zijn vriendin [slachtoffer 1] in de woning in Thorn. Hij heeft haar bij de keel/kin vastgepakt en geduwd. [slachtoffer 1] liep daarop met hun 5 maanden oude baby [slachtoffer 2] in haar arm naar buiten. Buiten voor de deur heeft hij [slachtoffer 1] vastgepakt en de woning in getrokken waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de hal ten val kwamen .
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte haar eerst met kracht in haar gezicht heeft geslagen en daarna met kracht haar strottenhoofd heeft dichtgeknepen waardoor zij geen lucht meer kreeg. Als het haar lukt om het huis uit te komen pakt verdachte haar beet en smijt haar met flinke kracht in de richting van de voordeur, waardoor zij eerst tegen de deurpost en daarna op de grond op de grond in de hal valt. Doordat het slachtoffer haar kind in de armen had was zij niet in staat zich tegen de deurpost te beschermen en zich op te vangen toen zij op de grond viel. De opmerking van verdachte dat hij haar kapot zou maken illustreert dat hij haar op een doldrieste wijze heeft aangepakt en dat hij geen oog had voor de eventuele gevolgen van zijn handelen. Uit de wijze waarop verdachte tekeer is gegaan en het toegebrachte letsel leidt de rechtbank dan ook af dat de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van het dichtdrukken van haar keel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte het opzet had – in de zin van voorwaardelijk opzet – om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Tijdens haar val had [slachtoffer 1] haar vijf maanden oude dochter [slachtoffer 2] in haar armen. Het is algemeen bekend dat de schedel van een kind van vijf maanden nog niet dicht gegroeid is. Een klap tegen een deurstijl of een val op de grond, zeker gezien de kracht en het geweld waarmee verdachte te werk is gegaan, levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op dat de gevolgen voor het kind fataal zijn. Dit is ook een feit van algemene bekendheid en dat moet derhalve verdachte ook geweten hebben. Uit de omstandigheid dat verdachte mevrouw [slachtoffer 1] beet pakt en met kracht in de richting van de deur smijt terwijl zij het kind op haar arm heeft en uit de omstandigheid dat verdachte, nadat het kind op de grond was gevallen, zich niet om haar heeft bekommerd maar naar de moeder is gelopen en die heeft vastgepakt, leidt de rechtbank voorts af dat verdachte die aanmerkelijk kans aanvaard heeft.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/850344-06
Uitspraak d.d. : 19 november 2007
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2007.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] de keel heeft dichtgedrukt en/althans
dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] de keel heeft dichtgedrukt en/althans dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] gewelddadig heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer 1] heeft getrokken - terwijl [slachtoffer 1] voornoemde [slachtoffer 2] in haar armen vast hield - waardoor die [slachtoffer 1] met die [slachtoffer 2] in haar armen ten val kwam, waarbij die [slachtoffer 2] met haar hoofdje tegen de deurpost viel, althans de
deurpost raakte en/of (vervolgens) met haar hoofdje op de grond viel, althans de grond raakte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] gewelddadig heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer 1] heeft getrokken - terwijl [slachtoffer 1] voornoemde [slachtoffer 2] in haar armen vast hield - waardoor die [slachtoffer 1] met die [slachtoffer 2] in haar armen ten val kwam, waarbij die [slachtoffer 2] met haar hoofdje tegen de deurpost viel, althans de deurpost raakte en/of (vervolgens) met haar hoofdje op de grond viel, althans de grond raakte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 november 2007 gevorderd dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet op de levensbeëindiging dan wel zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers had.
7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
In het bijzonder acht de rechtbank geen bewijs voorhanden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het handelen van verdachte tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
7.3.1 Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
Verdachte verklaart dat hij 24 april 2006 ruzie had met zijn vriendin [slachtoffer 1] in de woning in Thorn. Hij heeft haar bij de keel/kin vastgepakt en geduwd. [slachtoffer 1] liep daarop met hun 5 maanden oude baby [slachtoffer 2] in haar arm naar buiten. Buiten voor de deur heeft hij [slachtoffer 1] vastgepakt en de woning in getrokken waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de hal ten val kwamen .
[slachtoffer 1] verklaart dat verdachte op 24 april 2006 in haar woning in Thorn is gekomen. Hij is kwaad en schreeuwt dat als zij hem kapot wil maken, hij haar kapot zal maken. Hij slaat haar, terwijl zij haar dochter [slachtoffer 2] in haar armen heeft, opzettelijk en met kracht met zijn rechterhand in haar gezicht en met kracht knijpt hij met zijn linkerhand haar strottenhoofd dicht. Zij denkt dat hij haar zal verwurgen. Zij krijgt totaal geen lucht meer. Hij houdt haar keel een aantal seconden dicht. Zij hoort dat verdachte tegen haar zegt dat hij haar hoofd kapot wil slaan. Zij probeert uit haar woning te komen. Het lukt haar om het huis uit te vluchten. Voor de woning pakt verdachte haar beet en probeert haar weer de woning in te sleuren. Vervolgens smijt verdachte haar met flinke kracht in de richting van de voordeur. Hierdoor valt zij, met [slachtoffer 2] in haar armen, tegen de deurpost aan. Daarna valt zij, nog steeds met [slachtoffer 2] in haar armen, op de grond in de hal. [slachtoffer 2] komt als eerste op de grond terecht en schreeuwt het uit, vermoedelijk van pijn. Zij vermoedt dat [slachtoffer 2] eerst met haar hoofd tegen de deurpost aan is gekomen en vervolgens met haar hoofdje op de grond.
Zij verklaart dat zij hevige hoofdpijn en drie grote bulten op haar hoofd heeft. Ook haar kaken, keel en strottenhoofd doen veel pijn.
[verbalisante] ziet dat de aangeefster drie flinke bulten op haar achterhoofd heeft en dat haar keel/strottenhoofd rood gekleurd is.
De forensisch geneeskundige F.J.J.M. Metz verklaart dat hij bij de aangeefster [slachtoffer 1] de volgende letsels heeft waargenomen:
- een tweetal bloeduitstortingen in de huid van de schedelronding boven het linkeroor;
- de bewegingsuitslagen van de halswervelkolom waren in alle richtingen beperkt en pijnlijk;
- het strottenhoofdkraakbeen was bij aftasten zeer pijnlijk. Het letsel is specifiek voor samendrukkend geweld uitgeoefend in de keelstreek;
- ter hoogte van de binnenzijde van de linker bovenarm werd een ovaalvormige bloeduitstorting gezien. Het letsel is vrijwel specifiek voor door een duim veroorzaakte inwerkende kracht tijdens het beetpakken;
- ter hoogte van de buitenzijde van de linker onderarm werd een ovaalvormige bloeduitstorting gezien.
De aangetroffen letsels kunnen met betrekking tot aspect en leeftijd volgens de arts passen bij het door de aangeefster aangegeven relaas.
Samendrukkend geweld in de keel- en halsstreek kan leiden tot een onmogelijkheid van zuurstofuitwisseling en derhalve van verstikking. Bovendien kan deze vorm van geweld via reflexen leiden tot een vertraging van de pompfunctie van het hart dan wel een hartstilstand. Beide fenomenen kunnen elkaar versterken en kunnen dan onder omstandigheden een dodelijk verloop hebben. De complexiteit van de lichamelijke processen tengevolge van samendrukkend geweld in de keel- en halsstreek zijn moeilijk te sturen. Een mogelijk fataal beloop kan dan ook tijdens het toepassen van deze vorm van geweld moeilijk begroot worden. Samendrukkend geweld op de keelstreek is immer risicovol ten aanzien van een letaal beloop.
Bij [slachtoffer 2] werden door de arts duidelijk sporen van inwerkend geweld op de schedel vastgesteld. Overmatige inwerkende krachten op de schedel kunnen leiden tot breuken van de schedel, doorsnijding van hersenvaten en beschadiging van het hersenweefsel. Versnellende en vertragende krachten, zoals bij botsingen, kunnen leiden tot afscheuring van de in de schedelholte gelegen vaten. Beschadiging van het hersenweefsel kan leiden tot tijdelijk dan wel blijvend functieverlies en vallende ziekte. Deze vallende ziekte kan ook op termijn – na jaren – ontstaan als laat gevolg van het inwerkend geweld.
Bloedingen in de schedelholte en beschadiging van hersenweefsel kunnen onder omstandigheden een dodelijk verloop hebben. Bij het bovenomschreven inwerkend geweld zou eveneens elders in het lichaam van de zuigeling orgaanschade hebben kunnen doen ontstaan met blijvend functieverlies dan wel een dodelijk beloop.
Na haar hiervoor weergegeven verklaring heeft aangeefster [slachtoffer 1] tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd waarin zij haar eerder afgelegde verklaring fors afzwakt. De rechtbank houdt de aangeefster echter aan haar eerdere verklaring en acht zij de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring ongeloofwaardig, omdat de eerdere verklaring in overeenstemming is met het door de arts en de verbalisanten geconstateerde letsel en het letsel zoals dat zichtbaar is op de in het dossier aanwezige foto’s die kort na het voorval van haar en haar kind zijn gemaakt.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en [slachtoffer 2] te doden.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte haar eerst met kracht in haar gezicht heeft geslagen en daarna met kracht haar strottenhoofd heeft dichtgeknepen waardoor zij geen lucht meer kreeg. Als het haar lukt om het huis uit te komen pakt verdachte haar beet en smijt haar met flinke kracht in de richting van de voordeur, waardoor zij eerst tegen de deurpost en daarna op de grond op de grond in de hal valt. Doordat het slachtoffer haar kind in de armen had was zij niet in staat zich tegen de deurpost te beschermen en zich op te vangen toen zij op de grond viel. De opmerking van verdachte dat hij haar kapot zou maken illustreert dat hij haar op een doldrieste wijze heeft aangepakt en dat hij geen oog had voor de eventuele gevolgen van zijn handelen. Uit de wijze waarop verdachte tekeer is gegaan en het toegebrachte letsel leidt de rechtbank dan ook af dat de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van het dichtdrukken van haar keel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte het opzet had – in de zin van voorwaardelijk opzet – om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Tijdens haar val had [slachtoffer 1] haar vijf maanden oude dochter [slachtoffer 2] in haar armen. Het is algemeen bekend dat de schedel van een kind van vijf maanden nog niet dicht gegroeid is. Een klap tegen een deurstijl of een val op de grond, zeker gezien de kracht en het geweld waarmee verdachte te werk is gegaan, levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op dat de gevolgen voor het kind fataal zijn. Dit is ook een feit van algemene bekendheid en dat moet derhalve verdachte ook geweten hebben. Uit de omstandigheid dat verdachte mevrouw [slachtoffer 1] beet pakt en met kracht in de richting van de deur smijt terwijl zij het kind op haar arm heeft en uit de omstandigheid dat verdachte, nadat het kind op de grond was gevallen, zich niet om haar heeft bekommerd maar naar de moeder is gelopen en die heeft vastgepakt, leidt de rechtbank voorts af dat verdachte die aanmerkelijk kans aanvaard heeft.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
7.4 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] de keel heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 april 2006 in de gemeente Thorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] gewelddadig heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer 1] heeft getrokken - terwijl [slachtoffer 1] voornoemde [slachtoffer 2] in haar armen vast hield - waardoor die [slachtoffer 1] met die [slachtoffer 2] in haar armen ten val kwam, waarbij die [slachtoffer 2] met haar hoofdje tegen de deurpost viel, althans de deurpost raakte en/of vervolgens met haar hoofdje op de grond viel, althans de grond raakte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.1. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zwaar lichamelijk letsel.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 302 in verband met de artikelen 300 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de psycholoog A.F.J.M. Zwegers en de psychiater W.J. Canton zijn rapporten uitgebracht over de geestvermogens van verdachte. Uit de bevindingen van de deskundigen is geen omstandigheid gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 5 november 2007 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met de maatregel van terbeschikkingstelling een te zware bestraffing vormt en geen recht doet aan de ernst van de feiten en ook in overeenstemming is met de inhoud van de deskundigen- en reclasseringsrapporten.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte is in een kwade stemming gewelddadig tegen zijn vriendin tekeer gegaan, waarbij hij haar strottenhoofd heeft dichtgeknepen en een tijd lang dichtgeknepen gehouden. Daarna heeft hij zijn vriendin, die tijdens het voorval haar dochter in haar armen had, met geweld de woning in gesleurd, waarbij het kind met kracht tegen de deurstijl is gekomen en op de grond is gevallen. Als gevolg van zijn gewelduitbarsting hebben beide slachtoffers letsel opgelopen. Het handelen van verdachte was zodanig gewelddadig dat verdachte van geluk kan spreken dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Systeem blijkt dat verdachte reeds meermalen voor gewelddelicten is veroordeeld.
Door de psycholoog/neuropsycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers is op 25 juli 2006 en door de psychiater W.J. Canton is in juli 2006 omtrent de geestvermogens van verdachte gerapporteerd.
De psycholoog concludeert dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat er sprake is van zwakbegaafdheid en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Ten tijde van de feiten was dit eveneens het geval, maar het is onwaarschijnlijk dat de zwakbegaafdheid van verdachte zodanig van invloed was op zijn functioneren ten tijde van de bewezen verklaarde feiten dat deze daaruit verklaard kunnen worden. Wel ging van de persoonlijkheidsstoornis een dergelijke invloed uit. De stoornis gaat onder meer gepaard met een gebrekkig motief om impulsen te beheersen en dat verlaagt de drempel naar grensoverschrijdend gedrag. Verdachte is dan ook te beschouwen als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De gebrekkige impulsbeheersing verhoogt de kans op grensoverschrijdend gedrag in de toekomst, in het bijzonder in de relatiesfeer.
Ambulante interventies gericht op agressieregulatie en preventie van huiselijk geweld zullen volgens de deskundige de kans op herhaling verkleinen.
De rapporteur adviseert de voorlopige hechtenis voorwaardelijk te schorsen en verdachte met een bijzondere voorwaarde te verplichten tot het opvolgen van de aanwijzingen van de reclassering. Die aanwijzingen zouden moeten leiden tot een ambulant behandelingsaanbod, gericht op het voorkomen van huiselijk geweld en het verbeteren van de agressieregulatie.
Ook de psychiater constateert bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk borderline en in mindere mate antisociale kenmerken. Mensen met deze stoornis kunnen moeilijk omgaan met relationele spanningen en hebben zichzelf bij oplopende spanningen minder goed in de hand. Op basis van zijn stoornis is verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. Indien verdachte en zijn partner niet leren met relationele spanningen om te gaan, is de kans op herhaling van relationeel geweld groot. De psychiater adviseert een partnerrelatietherapie in een forensisch psychiatrische polikliniek onder toezicht van de reclassering voor de maximale duur. De psychiater adviseert een schorsing van de voorlopige hechtenis en het uitstellen van de zitting.
Terbeschikkingstelling wordt door de psychiater, na overleg met de psycholoog en de reclassering, als niet noodzakelijk en wellicht ook te zwaar geacht.
Uit de reclasseringsrapporten van 16 februari 2007 en 10 september 2007 blijkt dat op 20 juli 2006 de voorlopige hechtenis van verdachte werd geschorst, onder meer onder de voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan een intake bij de forensische polikliniek De Horst te Tegelen en dat hij aan de geadviseerde behandeling en/of training zal meewerken. Op 30 augustus 2006 en 7 september 2006 vonden intakegesprekken plaats bij De Horst. Gezien het afwijzen door verdachte van behandeling en het nagenoeg ontkennen van het delict waren er volgens De Horst niet genoeg aanknopingspunten om een behandeling op te starten.
Verdachte heeft daarna op eigen initiatief reguliere hulpverlening bezocht. Uiteindelijk nam de druk om hulpverlening te ondergaan af en stopte verdachte daarmee. Ook het advies van de reclassering om contact op te nemen met de psychologe M. Derks-Pansters, nam hij niet over, maar houdt dit in beraad. De afspraken met de reclassering is hij wel nagekomen.
De huidige stand van zaken is dat verdachte toezicht door de reclassering niet ziet zitten en een nieuwe begeleider al helemaal niet. Verdachte is van mening dat hij, nu hij reeds meer dan een jaar reclasseringscontact heeft gehad, al voldoende is gestraft.
De reclassering stelt zich op het standpunt dat verdachte niet toe te leiden is naar (vrijwillige) psychotherapeutische hulpverlening. Hij ervaart negatieve gevoelens jegens zijn (ex)partner, ziet geen mogelijkheid voor een gezamenlijke toekomst en heeft afstand weten te doen van het beeld om gezamenlijk hun kind op te voeden.
Ondanks de weerstanden die verdachte kent tegen de hulpverlening vanuit de reclassering stelt hij zich binnen dit kader stuurbaar op wanneer er een vertrouwensband is en hij er bij gebaat is.
Op grond van de rapporten van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling, zowel met dwangverpleging als door de officier van justitie is gevorderd als met voorwaarden, niet geïndiceerd is en een te zware maatregel zou vormen.
Gelet voorts op het gebrek aan motivatie voor behandeling en de weerstand tegen begeleiding door de reclassering is de rechtbank voorts van oordeel dat aan verdachte geen reclasseringsbegeleiding dient te worden opgelegd en dat hij thans voor de door hem gepleegde feiten afgestraft dient te worden door de oplegging van een straf die recht doet aan de bijzondere ernst van de door verdachte gepleegde delicten. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf met een aanzienlijk onvoorwaardelijk deel en - ter voorkoming van nieuwe feiten - een voorwaardelijk deel opleggen.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 287, 300, 302.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezen verklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 9 maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, N.J.M. Ruyters en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. F. Oelmeijer voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
19 november 2007.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen