
Jurisprudentie
BB8317
Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/510730-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/510730-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/510730-06
Datum uitspraak: 20 november 2007
Raadsman: mr. R.A.C. Frijns
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op geboortedatum] te [plaatsnaam] (Guinee),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
05 november 2007 en 06 november 2007.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat. Een kopie van die dagvaarding en van de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt als volgt:
Algemene overweging ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Gedurende het onderzoek Diaz 2006 zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer:
- telefoonnummer [telefoonnummer 1] (lijn 10) met gebruiker: verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij bij zijn aanhouding een mobiele telefoon bij zich had met telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
- telefoonnummers [telefoonnummer 2] / [telefoonnummer 3] (lijnen 3 en 4) met gebruiker: medeverdachte [M.J] ;
- telefoonnummer [telefoonnummer 4] (lijn 6) met gebruiker: medeverdachte [O] herkent, na te zijn geconfronteerd met een aantal tapgesprekken van de afgeluisterde telefoonlijn [telefoonnummer 4] zijn eigen stem ;
- telefoonnummer [telefoonnummer 5] (lijn 9) met gebruiker: medeverdachte [K]. Medeverdachte [K] heeft erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer5] ;
- telefoonnummer [telefoonnummer 6] (lijn 11) met gebruiker: medeverdachte [M]. Medeverdachte [M] heeft erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer 6] ;
- Medeverdachte [B] maakte gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 9] (lijn 15). Dit blijkt uit een tapgesprek waarin door Tempoteam aan medeverdachte [B] wordt gevraagd zijn telefoonnummer te geven, waarna [B] voornoemd nummer opgeeft . Medeverdachte [B] heeft ook erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer 9] .
Ten aanzien van feit 1:
[I.B] heeft verklaard dat hij ook wel Z genoemd wordt, dat hij in een Afrikaanse discotheek in Nederland verdachte heeft ontmoet die hem vroeg of hij naar Gambia wilde gaan en iets uit Gambia mee wilde brengen en dat hij daar dan geld voor zou krijgen. [I.B] heeft verder verklaard dat verdachte en medeverdachte [M.J] een ticket voor hem hadden geregeld, dat hij naar Gambia is gegaan en dat hij in Gambia van Flex twee of drie boeken en drie paar schoenen had gekregen. Hij herkent de persoon die op foto 8 staat als zijnde Flex . Gebleken is dat de persoon die op foto 8 staat vermeld medeverdachte [J] is . Eén paar schoenen heeft [I.B] aangetrokken. [I.B] heeft verklaard dat hij wist dat in de spullen cocaïne zat. Op 04 juli 2006 is [I.B]op Schiphol geland en heeft hij verdachte ontmoet. Verdachte zei tegen hem dat hij de spullen in Utrecht moest afgeven en dat hij dan geld zou krijgen. In Utrecht heeft hij samen met verdachte de bus genomen . [I.B] en verdachte zijn vervolgens op 04 juli 2006 door een arrestatieteam in de stadsbus aangehouden . Bij hun aanhouding werd geconstateerd dat zich onder de binnenzolen van de schoenen die [I.B] droeg, een in plastic verpakt poeder bevond. Bovendien werden in zijn tas twee paar schoenen en drie receptieboeken, waarvan duidelijk te zien was dat de kaften opgevuld waren, aangetroffen. De schoenen bleken op dezelfde wijze geprepareerd als de schoenen die [I.B] aan had . Uit onderzoek is gebleken dat in de schoenen en receptieboeken 3.471,43 gram cocaïne was gestopt . Verdachte heeft verklaard dat hij gebeld was door zijn vriend [I] die in Gambia woont, die hem vroeg of hij iemand van Schiphol wilde ophalen, dat de jongen die vanuit Gambia op Schiphol binnen kwam Z heet en dat [I] had gevraagd om die jongen te helpen omdat die een zware tas bij zich had. Verdachte heeft voorts verklaard dat mensen voor de man in Afrika spullen naar Nederland brengen, dat hij de jongen naar Utrecht moest brengen en als de spullen in Utrecht waren, de man met hem zou regelen wat voor geld hij zou krijgen .
Dat verdachte wist dat [I.B] cocaïne bij zich had, blijkt uit het volgende. [I.B] is op verzoek van verdachte naar Gambia gegaan om “iets” mee te brengen, [I.B] wist dat het om cocaïne ging. In een tapgesprek d.d. 03 juli 2006 te 21:13 uur tussen verdachte en medeverdachte [J] wordt gesproken over [L.D.] die is opgepakt in [plaatsnaam] en over het huis van medeverdachte [M.J]. Verdachte vraagt aan medeverdachte [J]of [L.D.] is gepakt met de dingen die die grote broer van die andere maakt. Medeverdachte [J] antwoordt daar bevestigend op . Uit onderzoek is gebleken dat [L.D] op 08 juni 2006 op Schiphol is aangehouden en dat in zijn bagage schoenen en een fotoalbum zijn aangetroffen waarin cocaïne was verstopt . Verder is gebleken dat de [M.] waarover wordt gesproken, medeverdachte [M.J] is die op 14 juni 2006 is aangehouden en dat tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [M.J] schoenen zijn aangetroffen waarin cocaïne verborgen zat . Op 04 juli 2006 te 10:45 uur vindt een telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [J] in Gambia plaats, waarbij gebleken is dat verdachte zich op dat moment op Schiphol bevindt en waarin verdachte tegen medeverdachte [J] zegt dat die vent veilig is aangekomen en dat hij niet weet of zij naar die vrouw van Medeverdachte [C]h moeten gaan om te brengen . Uit het dossier blijkt dat met Medeverdachte [C] wordt bedoeld medeverdachte [C] en dat medeverdachte [K] zijn vrouw is. Zoals hieronder vermeld was medeverdachte [C] de leider van de criminele organisatie en was medeverdachte [K] de persoon die het geld van de organisatie beheerde.
Alles in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer op 04 juli 2006 van 3.471,43 gram cocaïne in Nederland.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Dit volgt uit de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde feit en hetgeen daarbij is overwogen alsmede uit hetgeen hieronder is vermeld.
Deze criminele organisatie bestond onder meer uit: verdachte, medeverdachte [O] , medeverdachte [M.J], medeverdachte [M], medeverdachte [B] en medeverdachte [K].
Dat de verdachten elkaar (lang) kenden blijkt uit de verschillende afgelegde verklaringen:
Medeverdachte [K] heeft verklaard dat zij 4 á 5 jaar een relatie met medeverdachte [C] heeft gehad en dat zij medeverdachte [M] al 4/5 jaar kent. Via medeverdachte [C] kent zij verdachte en medeverdachte [J] kent zij ook, dat is een vriend van medeverdachte [C] .
Medeverdachte [B] heeft verklaard dat hij medeverdachte [C] en zijn vriendin medeverdachte [K] kent, dat hij sinds juni/juli 2006 telefonisch contact met medeverdachte [M] heeft en dat dit door medeverdachte [C] kwam. Verdachte kent hij ook en medeverdachte [M.J] ook, deze woont bij hem in de buurt .
Medeverdachte [M] heeft verklaard dat hij verdachte, medeverdachte [C], medeverdachte [K], medeverdachte [B] en medeverdachte [M.J] kent .
Uit de verklaring van medeverdachte [M.J], afgelegd bij de rechter-commissaris, volgt dat hij medeverdachte [C], medeverdachte [B] en medeverdachte [M] kent. Medeverdachte [K] kent hij via medeverdachte [C] .
Uit de verschillende tapgesprekken en verklaringen is gebleken dat medeverdachte [C] degene was die opdrachten gaf en dat medeverdachte [J] eveneens een (semi) leidinggevende rol vervulde.
Dit hiërarchisch verband binnen deze criminele organisatie blijkt ook uit het volgende. Door medeverdachte [M] is verklaard dat hij handelde in opdracht van medeverdachte [C], medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij voor medeverdachte [C] drugs uit schoenen moest halen en in schoenen moest verstoppen en medeverdachte [K] moest voor medeverdachte [C] boodschappen aan mensen doorgeven . Deze opdrachten werden vervolgens klakkeloos uitgevoerd.
De rolverdeling tussen medeverdachte [C] en medeverdachte [J], blijkt onder meer uit een tapgesprek, gevoerd tussen verdachte (waarbij verdachte belt met telefoonnummer [telefoonnummer 1]) en medeverdachte [J] op 27 juni 2006. In dit gesprek wordt het volgende besproken:
“Medeverdachte [J] zegt dat hij zou vertellen wat hij met medeverdachte [C] heeft besproken en vraagt aan verdachte of die nog weet wat hij heeft verteld. [I] heeft tegen Verdachte gezegd dat het geld daarheen is gegaan. Medeverdachte [J] zegt dat het geld nog hier is en dat er nog niets is gekocht. Medeverdachte [J] heeft tegen medeverdachte [C] gezegd dat ze eerst moeten kijken en verrekenen want op die manier als nu kan hij niet werken, er gebeurt teveel achter hem. Medeverdachte [J] zegt dat medeverdachte [C] dingen/informatie achterhoudt. Medeverdachte [J] zegt dat hij zijn deel voor zichzelf wil hebben. Verder zouden ze gaan praten of ze verder gaan samenwerken en dat ze samenwerken of niet. Medeverdachte [J] zegt tegen Verdachte dat medeverdachte [C] tegen hem heeft gezegd dat zij samen zijn begonnen en dat ze samen door moeten gaan en geduld met elkaar moeten hebben. Medeverdachte [J] merkt dat wat medeverdachte [C] heeft gezegd, dat ze niet willen scheiden maar door moeten gaan. Verdachte zegt dat dit wel verstandig is om naar hem te luisteren. Medeverdachte [J] moet geduld hebben tot alles weer gewoon is. Als medeverdachte [J] besluit om met hem verder te gaan, moet er wel duidelijkheid komen en dan pas weer verder gaan. Anders wordt het rommelig en verlies je zaken. Verdachte zegt dat medeverdachte [J] goed duidelijk met hem (medeverdachte [C]) moet bespreken. Verdachte zegt dat hij (medeverdachte [C]) niet medeverdachte [J]’s baas is, maar dat ze gelijk zijn. Dus het is wel dom als hij (medeverdachte [C]) dingen gaat dicteren” . Uit het feit dat medeverdachte [J], dit allemaal met verdachte bespreekt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zaaksinhoudelijk een vertrouwensband met de leiders van de organisatie onderhield
Verdachte heeft betwist dat hij heeft deelgenomen aan dit opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprek. Dit betreft een gesprek dat niet is meegenomen in het stemvergelijkend onderzoek d.d. 29 oktober 2007 van professor A.P.A. Broeders, vast gerechtelijk deskundige en verbonden aan de Universiteit van Maastricht.
De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat, nu dit telefoongesprek niet is onderzocht, verdachte zelf heeft verklaard dat – zoals hierboven reeds is overwogen – hij bij zijn aanhouding een mobiele telefoon bij zich had met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en verdachte vele gesprekken die gevoerd zijn met voornoemd telefoonnummer niet heeft betwist, het verdachte is geweest die deel heeft genomen aan het telefoongesprek d.d. 27 juni 2006 met medeverdachte [J].
Deze organisatie hield zich bezig met georganiseerde transporten van cocaïne vanuit Afrika naar Nederland door middel van geprepareerde schoenen en albums. De werkzaamheden daartoe bestonden uit het werven van koeriers, het regelen van tickets voor de koeriers, het van Schiphol ophalen van de koeriers en hun betaling en het afleveren, opslaan en verkopen van de cocaïne. Het verdiende geld werd vervolgens eveneens door middel van geprepareerde schoenen en albums door koeriers naar Afrika gesmokkeld.
Door de politie is zicht gekregen op zes drugstransporten in een periode van twee maanden .
Medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij sinds 2005 en dit jaar geld of cocaïne uit schoenen haalt of erin stopt. Voorts heeft hij verklaard dat hij voor medeverdachte [C] drugs uit schoenen moest halen en ook drugs in schoenen moest verstoppen . Ook kreeg medeverdachte [O] de opdracht om de drugs te versnijden. Er werd hem verteld hoeveel het moest worden en dan werd het gemixt met een versnijdingsmiddel .
Door medeverdachte [B] is verklaard dat medeverdachte [C] hem een paar keer heeft gevraagd of hij drugs wilde vervoeren. Hij weet ook dat medeverdachte [M] en medeverdachte [C] zich met drugshandel bezig hielden .
[L.D], één van de koeriers, heeft bekend dat hij op 08 juni 2006 een hoeveelheid van bijna 4 kilo cocaïne in de zolen van 4 paar schoenen en de kaft van een album Nederland heeft ingevoerd. Hij zou in Nederland de drugs aan iemand geven en
€ 2500 krijgen. Ene Med zou hem komen ophalen, met hem heeft hij telefonisch contact gehad . Gebleken is dat deze Med medeverdachte [M.J] is en deze heeft verklaard dat hij op verzoek van Ibs uit Gambia een jongen van Schiphol heeft gehaald en dat hij van deze jongen 4 of 5 paar schoenen heeft gekregen. Blijkens de verklaring van medeverdachte [M.J] is Ibs dezelfde persoon als
medeverdachte [C]. Medeverdacht e [M.J] heeft voorts verklaard dat hij € 4200 aan degene die de schoenen meegaf moest geven en dat hij € 800 apart moest houden. Dat geld had hij van een Ghanese jongen ontvangen . Zoals hierboven ten aanzien van feit 1 is vermeld, heeft koerier [I.B], ook bekend dat hij cocaïne, verborgen in schoenen en albums, Nederland heeft binnengesmokkeld. [I.B] heeft ten aanzien van dit drugstransport tevens verklaard dat het verdachte was die contact met hem opnam en hem vroeg naar Gambia te gaan. Vervolgens is [I.B] door verdachte en medeverdachte [M.J] naar Utrecht Centraal gebracht met de opdracht naar Schiphol te gaan. Verdachte voerde daarbij het woord en heeft op enig moment tegen hem, [I.B], gezegd dat er veel mensen waren die spullen voor hen meebrachten en die ze daarvoor geld gaven . [I.B] heeft – zoals hierboven reeds vermeld - de schoenen met drugs van Flex, zijnde medeverdachte [J], ontvangen, zijnde dezelfde persoon als waarmee verdachte voornoemd telefoongesprek van 27 juni 2006 mee heeft gevoerd en waarin de rolverdeling van medeverdachte [C] en medeverdachte [J] werd besproken.
Door de organisatie werden tickets voor de verschillende leden geregeld. Dit blijkt onder meer uit de volgende tapgesprekken. Op 06 juni 2006 vindt een telefoongesprek tussen
verdachte en medeverdachte [C] plaats. In dit gesprek wordt onder meer gezegd dat de schoenmaker ook weg wil en ook een ticket wil. De schoenmaker zou willen hebben dat zij het ticket betalen. Schoenmaker zou een ticket hebben gezien voor € 1800. Medeverdachte [C] vond dat te duur. Medeverdachte [C] zegt dat de schoenmaker een ticket moet kopen van Amsterdam naar Gambia . Op 08 juni 2006 belt medeverdachte [J], naar medeverdachte [M.J]. Medeverdachte [M.J] vraagt hoe ze het gaan doen met die drie tickets voor die 2 jongens uit Utrecht en die jongen uit [plaatsnaam] . Medeverdachte [M.J] belt op 09 juni 2006 met een NN-persoon en vraagt hoe die jongen, waarvoor het ticket moet worden gekocht, heet . Op 03 juli 2007 vindt een telefoongesprek tussen medeverdachte [B] en medeverdachte [C] plaats. Medeverdachte [C] zegt tegen medeverdachte [B]: “wist jij dat die meisjes geen visa nodig hebben om naar Gambia te reizen” en “ weet je dat je die drie meisjes voor mij naar België moet brengen om te reizen op die negende, om ticket te kopen”? .
Het met de verkoop van de cocaïne verdiende geld, werd naar medeverdachte [K] gebracht. Medeverdachte [K] heeft verklaard dat verdachte, medeverdachte [J] en medeverdachte [m] (grote) geldbedragen, te weten € 4000,-, € 5000,- en
€ 10.000,- bij haar in bewaring gaven en dat de jongens soms bij haar kwamen met een koffer of een grote tas. Het was laat in de avond als zo’n koffer of tas werd gebracht. Meestal kwamen ze de koffer of de tas de volgende dag ophalen. Medeverdachte [C], medeverdachte [J] en Med (medeverdachte [K] bedoelt daarmee medeverdachte [M ], zie hiertoe haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 15 mei 2007) waren hierbij betrokken .
Het geld werd vervolgens op verschillende manieren naar medeverdachte [C] in Afrika gezonden. Dat gebeurde onder meer door het geld te verstoppen in schoenen. Medeverdachte [O] heeft erkend dat hij geld in schoenen heeft verstopt en dat hij dat ook wel eens voor verdachte heeft gedaan .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van 3.471,43 gram cocaïne.
Verdachte heeft bovendien deelgenomen aan een professionele organisatie die zich op geraffineerde wijze zeker zes maal schuldig heeft gemaakt aan het invoeren, bewerken en verkopen van omvangrijke hoeveelheden cocaïne. Er werd daarbij gebruik gemaakt van verschillende koeriers, die de cocaïne vanuit Afrika vervoerden in geprepareerde schoenen en albums. Tevens hield deze organisatie zich bezig met het witwassen van de opbrengsten van de cocaïne. Deze bedragen werden - eveneens in geprepareerde schoenen - getransporteerd naar Afrika.
Verdachte was degene die [I.B], een van de drugskoeriers, van Schiphol heeft gehaald en was betrokken bij het regelen koeriers voor de organisatie. Verdachte was een van de vertrouwelingen van medeverdachte [C] en medeverdachte [J], de opdrachtgevers in Afrika.
Cocaïne levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Omdat het gebruik van cocaïne kostbaar is en de verslaving leidt tot toenemend gebruik, nemen gebruikers vaak hun toevlucht tot criminele activiteiten om hun gebruik te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Algemeen bekend is dat in drugsgerelateerde criminaliteit aanzienlijke bedragen omgaan en dat er enorme winsten worden gemaakt, getuige ook de aanzienlijke geldbedragen die bij de verschillende deelnemers aan de organisatie zijn gevonden. De opbrengst kwam via witwaspraktijken van de criminele organisatie hetzij in Nederland, hetzij in Afrika weer terecht in het gewone betalingsverkeer. Deze vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving.
Het misdadige handelen van verdachte en zijn mededaders schaadt bovendien het aanzien van Nederland in het buitenland.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal een transactie wegens wederspannigheid heeft gekregen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van het beslag:
Teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Mobiel
NOKIA 6230I
IMEI [nummer]
2 1.00 STK Pas
GIRO
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 06/2007
3 1.00 STK Pas
ABN AMRO
t.n.v. verdachte geldig tot 08/2009 wereldpas
4 1.00 STK Pas
EUROPAS
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 11/2007
5 1.00 STK Pas
EUROPAS
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 08/2010
7 1.00 STK Kaart
VODAFONE SIM
voorzien van nrs. [nummer] en [nummer] en [nummer]
8 1.00 STK Papier
- DIA-V-007 kopie van Western Union betr. geldstorting
9 1.00 STK Papier
- bewijs inschr. CWI gericht aan [naam]
10 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
11 1.00 STK Kaart
TREIN
enkele reis Schiphol naar Utrecht Centraal
12 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
13 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] en [naam]
14 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven bijbril 7188614494
15 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven 242 [naam][telefoonnummer]
16 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven 1124 [naam]
17 1.00 STK Kaart
- kaartje van gemeente [naam] afdeling inburgering
18 1.00 STK Kaart
- van [naam]
19 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] [naam]
20 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
21 1.00 STK Papier
MEMO
met daarop geschreven [naam] [telefoonnummer]
22 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
23 1.00 STK Papier
- geel papiertje met 34-30-14 [naam]
24 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [nummer]
25 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
26 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] [naam]
27 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] en [telefoonnummer]
28 1.00 STK Bon
KASSA
van [naam]
29 1.00 STK Bon
KASSA
van [naam]
30 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer]
31 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer]
32 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [nummer] en [nummer]
Gerechtelijke bewaring van:
6 1.00 STK Pas
GOLDCARD
t.n.v medeverdachte [J] nr.[pasnummer] geldig 11/07
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, nu naar het oordeel van de rechtbank met een lagere straf kan worden volstaan. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen het aandeel van de verdachte in de organisatie en de straffen die de rechtbank aan de medeverdachten heeft opgelegd. De rechtbank acht derhalve, alles afwegende, na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten de hierboven onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32 omschreven voorwerpen, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Bewaring in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten het hierboven onder nummer 6 beschreven voorwerp, kan thans geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (DRIE) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Mobiel
NOKIA 6230I
IMEI 356644007567816
2 1.00 STK Pas
GIRO
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 06/2007
3 1.00 STK Pas
ABN AMRO
t.n.v. verdachte geldig tot 08/2009 wereldpas
4 1.00 STK Pas
EUROPAS
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 11/2007
5 1.00 STK Pas
EUROPAS
t.n.v. verdachte rek.nr. [rekeningnummer] geldig tot 08/2010
7 1.00 STK Kaart
VODAFONE SIM
voorzien van nrs. [nummer] en [nummer] en [nummer]
8 1.00 STK Papier
- DIA-V-007 kopie van Western Union betr. geldstorting
9 1.00 STK Papier
- bewijs inschr. CWI gericht aan [naam]
10 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
11 1.00 STK Kaart
TREIN
enkele reis Schiphol naar Utrecht Centraal
12 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
13 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] en [naam]
14 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven bijbril 7188614494
15 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven 242 [naam] [telefoonnummer]
16 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven 1124 [naam]
17 1.00 STK Kaart
- kaartje van gemeente [naam]afdeling inburgering
18 1.00 STK Kaart
- van [naam]
19 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] [naam]
20 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
21 1.00 STK Papier
MEMO
met daarop geschreven [naam] [telefoonnummer]
22 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
23 1.00 STK Papier
- geel papiertje met 34-30-14 [naam]
24 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [nummer]
25 1.00 STK Kaart
VISITE
van [naam]
26 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] [naam]
27 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer] en [telefoonnummer]
28 1.00 STK Bon
KASSA
van [naam]
29 1.00 STK Bon
KASSA
van [naam]
30 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer]
31 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [telefoonnummer]
32 1.00 STK Papier
- met daarop geschreven [nummer] en [nummer]
Gerechtelijke bewaring van:
6 1.00 STK Pas
GOLDCARD
t.n.v medeverdachte [J] nr.[pasnummer] geldig 11/07
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, A.G. Bakker en I. Bruna, bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2007.
Mr. I. Bruna is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.