Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8313

Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/510703-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/510703-06 Datum uitspraak: 20 november 2007 Raadsman: mr. H.W. van Eeuwijk Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [VERDACHTE] geboren op [geboortedatum] 1982 te [plaatsnaam] (Sierra Leone), thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 05 november 2007 en 06 november 2007. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat. Een kopie van die dagvaarding en van de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De bewezenverklaring Verdachte heeft ter terechtzitting van 05 november 2007 verklaard dat een abonnement van een mobiele telefoon wel op zijn naam stond, maar dat hij het abonnement heeft afgesloten voor [S] en dat niet hij maar deze [S] de telefoon in gebruik had. De zich in het dossier bevindende – en in tapjournaals uitgewerkte – telefoongesprekken, waarbij staat vermeld dat hij, verdachte, aan deze gesprekken deelneemt, zijn derhalve niet door hem gevoerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Algemene overweging: Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn een drietal mobiele telefoons aangetroffen . Verdachte heeft verklaard dat hij drie telefoonnummers heeft, dat hij de telefoon van Telfort het meeste gebruikt en dat hij zijn nummer nooit aan iemand geeft . Gebleken is dat de volgende telefoonnummers, welke op naam van verdachte stonden, zijn afgeluisterd: - telefoonnummer [telefoonnummer 1], provider Telfort, de machtiging voor het opnemen en uitluisteren voor dit nummer is op 26 mei 2006 door de rechter-commissaris afgegeven ; - telefoonnummer [telefoonnummer 2], provider Telfort, de machtiging voor het opnemen en uitluisteren voor dit nummer is op 30 mei 2006 door de rechter-commissaris afgegeven ; - telefoonnummer [telefoonnummer 3], provider KPN, de machtiging voor het opnemen en uitluisteren voor dit nummer is op 30 mei 2006 door de rechter-commissaris afgegeven . De weergave van de gesprekken (hierna: tapgesprekken), gevoerd met de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] bevinden zich in ordner 8 van het dossier Project Diaz 2006. Door het slachtoffer is verklaard dat hij door verdachte wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en dat verdachte gebruik maakt van het telefoonnummer [telefonnummer 1] Uit onderzoek is gebleken dat door [A.K.] bij D-reizen een reis was geboekt. Dit betrof een reis van Amsterdam naar Banjul op 07 april 2006 en van Banjul naar Amsterdam op 24 april 2006. Op de boeking stonden twee deelnemers, vermeld, te weten [A.K.] en de naam van verdachte geboren op [geboortedatum]. Het bedrag van de vluchten was door verdachte op 04 april 2006 contant betaalt. Als thuisblijver werd de naam van verdachte opgegeven met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Verder is uit onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem van de politie gebleken dat hierin een mutatie d.d. 10 februari 2006 (rapportagenummer) stond vermeld, waaruit bleek dat een persoon met de naam van verdachte gebruik maakte van het GSM-nummer [telefoonnummer 1] . Op verzoek van de verdediging is door professor A.P.A. Broeders, vast gerechtelijk deskundige en verbonden aan de universiteit van Maastricht, een stemvergelijkend onderzoek verricht. Door de verdediging zijn de getapte gesprekken met de nummers 88 en 665 als vergelijkingsmateriaal opgegeven. Uit het dossier, maar ook uit het stemvergelijkingsonderzoek d.d. 29 oktober 2007, blijkt dat deze gespreknummers horen bij het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. In het opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprek d.d. 14 juni 2006, met nummer 675 wordt door verdachte met medeverdachte [C] gesproken . Het betreft hier een gesprek dat wordt gevoerd met telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Verdachte zegt in dit gesprek dat het vijf schoenen zijn. Medeverdachte [C] zegt dat verdachte 4200 moet geven. Verdachte heeft ter terechtzitting van 05 november 2007 verklaard dat hij op 14 juni 2006 een jongen van Schiphol heeft opgehaald en dat hij van deze jongen schoenen in ontvangst heeft genomen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij vier of vijf paar schoenen van de jongen heeft ontvangen en dat hij aan die jongen € 4.200,- moest geven .Verdachte heeft aldus de inhoud van voornoemd telefoongesprek, gevoerd met telefoonnummer [telefoonnummer 3] bevestigd. Gelet op het bovenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat verdachte pas in een veel later stadium van het proces met de verklaring is gekomen dat [S]. de telefoon gebruikte, verdachte niet heeft aangegeven welk telefoonnummer bij [S]. in gebruik was, terwijl verdachte heeft verklaard en ook is gebleken dat hij zelf drie telefoonnummers in gebruik had, hij niet weet wat de achternaam van voornoemde [S]. is en ook niet weet waar [S]. woont dan wel verblijft , acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat niet hij maar [S]. gebruik maakte van de mobiele telefoon(s) ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde feiten en omstandigheden genoegzaam is gebleken dat het verdachte is geweest die gebruik maakte van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] en daarmee telefoongesprekken heeft gevoerd, zoals deze zijn weergegeven in het dossier Project Diaz 2006. De rechtbank vindt daarbij ook ondersteuning in het deskundigenrapport van professor A.P.A. Broeders van 29 oktober 2007. De rechtbank realiseert zich hierbij dat het onderzoek van professor Broeders – zoals deze zelf heeft verklaard – een subjectief onderzoek is. Dit onderzoek is echter naar het oordeel van de rechtbank niet zonder waarde, gelet op de lange staat van dienst van deze deskundige. Professor Broeders is jarenlang werkzaam geweest bij het Nederlands Forensisch Instituut en beschikt over bijzonder veel expertise op het gebied van spraakonderzoek en spraakherkenning. Dit is ook gebleken tijdens de ondervraging van deze deskundige op de terechtzitting van 05 november 2007. Professor Broeders heeft ter zitting verklaard dat wanneer hij de gradatie “waarschijnlijk” geeft, hij de overtuiging heeft bekomen dat een bepaald fragment door een bepaalde persoon is gesproken en dat naar mate er meer objectief steunmateriaal voorhanden is voor deze conclusie, hij de gradatie “hoogstwaarschijnlijk” gebruikt. In zijn rapport van 29 oktober 2007 heeft professor Broeders ten aanzien van 17 van de 19 onderzochte en door verdachte betwiste tapgesprekken de gradaties “waarschijnlijk” (vier gesprekken) en “hoogstwaarschijnlijk” (dertien gesprekken) gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het stemvergelijkend onderzoek niet als louter bewijsmiddel gebruikt kunnen worden, maar wel ter ondersteuning van andere objectieve bewijsmiddelen kunnen dienen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. De rechtbank overweegt als volgt: Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair: Door het slachtoffer is op 26 mei 2006 aangifte gedaan van een tweetal wederrechtelijke vrijheidsberovingen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij op dinsdag 23 mei 2006 terug in Nederland is gekomen na een vakantie in Gambia . Hij werd die dag op Hoog Catharijne te Utrecht opgewacht door verdachte en medeverdachte [J], waarna hij zich rond 18.00 uur samen met hen naar de woning van verdachte aan de [adres] te [plaatsnaam] heeft begeven . In de woning werd aangever vervolgens beschuldigd van het stelen van 10 kilo cocaïne van verdachte. Hij mocht van verdachte en medeverdachte [J], de woning niet verlaten. Telkens als aangever de woning wilde verlaten, werd hij door verdachte en medeverdachte [J] tegengehouden. Het slachtoffer heeft vervolgens meermalen getracht vechtend uit de woning te komen, maar dit mislukte. Verdachte heeft hem bij die gelegenheden opzettelijk en met kracht tegen zijn onderlip gestompt en tevens met kracht tegen de muur gedrukt. Ook werd veelvuldig door verdachte en de medeverdachte [J] gebeld en werd tegen aangever gezegd dat hij moest wachten tot die mensen komen. Uiteindelijk is aangever er rond 03.00- 04.00 uur ’s nachts in geslaagd om de politie te bellen . De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat het slachtoffer inderdaad die avond in zijn woning is geweest . Tevens is gebleken dat de politie die nacht daadwerkelijk ter plaatse is geweest . Door de politie wordt ten tijde van de aangifte letsel geconstateerd die het slachtoffer zegt te hebben opgelopen tijdens deze eerste wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het slachtoffer heeft voorts verklaard dat hij op 24 mei 2006 omstreeks 22.30 uur in Utrecht samen met [S.B] en ene [R] op de [straatnaam] te [plaatsnaam] liep en dat hij zag dat er twee auto’s uit de richting van zijn woning aan de [straatnaam] kwamen rijden. Het slachtoffer herkende één van de auto’s als zijnde de auto van verdachte en zag verdachte ook daadwerkelijk in de auto zitten. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij verdachte tegen één van de mannen hoorde zeggen: "dit zijn de jongens". Verdachte en de twee personen met wie hij samen liep, zijn vervolgens gaan rennen, waarbij hij door twee onbekende mannen, waarvan één een pistool bij zich had, werd achtervolgd en door één van hen werd beetgepakt . Dit wordt bevestigd door de getuige [S.B], die heeft verklaard dat de aangever en hij op straat werden achtervolgd . De getuige [G] heeft verklaard dat aangever door dader 1 werd beetgepakt en werd bedreigd met een vuurwapen . Het slachtoffer heeft voorts verklaard dat verdachte hierna tegen een van de mannen zei: "dat is hem". Aangever kreeg door dader 1 een pistool in zijn nek gedrukt en er werd tegen hem gezegd: "als je gaat rennen, dan schiet ik" . Deze woorden worden ook bevestigd door de getuige [A] . Uit de verklaring van aangever blijkt voorts dat hij vervolgens rechts achter in een groene vierdeurs auto moest gaan zitten. Dader 1 ging achter het stuur zitten en dader 2 nam plaats naast aangever en hield daarbij het pistool tegen de buik van het slachtoffer. Vervolgens zijn ze in de richting van Den Haag gereden en het slachtoffer moest met zijn hoofd op zijn benen gaan liggen en zijn ogen dicht doen. De auto stopte uiteindelijk bij een woning, alwaar een derde man (dader 3) stond te wachten. Het slachtoffer werd de woning binnengebracht en zijn polsen en voeten werden met tape aan elkaar vastgebonden. De drie daders vroegen aan hem waar de cocaïne was. De badkamer in de woning werd vervolgens door één van de verdachten rondom afgeplakt met stroken zwart plastic. Twee van de drie verdachten trokken vervolgens een oranje overall aan. Het slachtoffer werd op de grond in de badkamer neergelegd en kreeg een pistool op zich gericht en meerdere malen tegen zijn hoofd gedrukt. Daarbij werd gezegd dat als hij niet zou vertellen waar de 'stuf' was, hij door zijn hoofd geschoten zou worden. Twee van de drie verdachten hadden een wapen. Na ongeveer een uur in de badkamer gezeten te hebben, werd het slachtoffer teruggedragen naar de woonkamer en moest daar met zijn gezicht naar de muur op de grond gaan zitten, waar hij vervolgens de rest van de nacht heeft gezeten. Pas de volgende dag werd het slachtoffer weer naar het centrum van Utrecht gebracht en daar vrijgelaten. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij van angst meermalen in zijn broek heeft geplast, zowel in de groene auto waarin hij werd vervoerd als in de woning waar hij had vastgezeten . De getuige [G] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die dag het slachtoffer tegen is gekomen en dat het hem vertelde dat hij was meegenomen met de auto en de hele nacht in een hokje moest zitten. Getuige [G] zag daarbij dat aangever witte lijmresten van plakband op zijn polsen had . Ook de getuige [S.B] heeft verklaard dat het slachtoffer hem de volgende dag heeft verteld dat hij tegen zijn wil was meegenomen . Op 25 mei 2006 werd het slachtoffer door een technisch rechercheur van de Politie Utrecht onderzocht en daarbij werd geconstateerd dat op de polsen en de schoenen van het slachtoffer lijmrestanten zichtbaar waren van tape . Gebleken is dat er vlak voor, tijdens en na deze tweede wederrechtelijke vrijheidsberoving van slachtoffer, veelvuldig contact is geweest tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van verdachte en de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] . Voorts is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] op 24 mei 2006 vanaf omstreeks 22.30 uur tot en met ongeveer 23.15 uur, rond het tijdstip waarop de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer begon, telefoonpalen heeft aangestraald in de omgeving van de wijk [naam wijk] te [plaatsnaam], de plek waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer is begonnen . Uit onderzoek is gebleken dat de telefoonnummers toebehoren aan medeverdachte [D] en medeverdachte [R.M] . De telefoonnummers van medeverdachte [D] en medeverdachte [R.M] bellen tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving meermalen naar het telefoonnummer dat toebehoort aan medeverdachte [S], wonende aan de [straatnaam] te [plaatsnaam], zijnde de woning waar – zo is uit onderzoek gebleken – het slachtoffer is vastgehouden . De tatoeages van de derde dader, zoals omschreven door het slachtoffer, komen overeen met de tatoeages van medeverdachte [S] . Tenslotte is gebleken dat de groene auto van medeverdachte [R.M] op 24 mei 2006 om 22.25 uur de camera, die op de parallelweg van de [straatnaam] te [plaatsnaam] staat, is gepasseerd en is door het Nederlands Forensisch Instituut op de plek waar het slachtoffer in de auto zou hebben gezeten en alwaar hij in zijn broek zou hebben geplast, een sterke aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van urine . Door de raadsman is ter terechtzitting van 06 november 2007 aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer tegenstrijdig en verschillend zijn en aldus niet kunnen worden gebezigd als bewijsmiddel. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de verklaringen van het slachtoffer wel veel waarde kan worden gehecht, nu deze op essentiële onderdelen consistent zijn en ondersteund wordt door genoemde getuigenverklaringen en overige bewijsmiddelen. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, tezamen en in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer op 23 mei 2006 in de woning van verdachte en aan het op 24 mei 2006 opzettelijk en het onder bedreiging van een vuurwapen in een auto naar een woning vervoeren van hetzelfde slachtoffer, waarna dit slachtoffer gedurende een nacht in die woning tegen zijn zin werd vastgehouden en daarbij ook meermalen met een vuurwapen werd bedreigd. Uit het dossier volgt dat beide wederrechtelijke vrijheidsberovingen verband hielden met het feit dat het slachtoffer werd beschuldigd van het stelen van cocaïne van verdachte. Voor wat betreft de bewezenverklaring is de rechtbank van oordeel dat de samenwerking van verdachte met zijn mededaders zodanig volledig en nauw is geweest, dat ten aanzien van zowel het onder feit 1 als feit 2 primair ten laste gelegde sprake is geweest van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat verdachte niet aanwezig is geweest in de woning in [plaatsnaam] (feit 2 primair) doet daar niet aan af. Algemene overweging ten aanzien van feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7: Gedurende het onderzoek Diaz 2006 zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer: - telefoonnummers [telefoonnummer 2]/ [telefoonnummer 3] (lijnen 3 en 4) met gebruiker: verdachte ; - telefoonnummer [telefoonnummer 6] (lijn 6) met gebruiker: medeverdachte [O] herkent, na te zijn geconfronteerd met een aantal tapgesprekken van de afgeluisterde telefoonlijn [telefoonnummer 6] zijn eigen stem ; - telefoonnummer [telefoonnummer 7] (lijn 9) met gebruiker: medeverdachte [K]. Medeverdachte [K] heeft erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer 7] ; - telefoonnummer [telefoonnummer 8] (lijn 11) met gebruiker: medeverdachte [M]. Medeverdachte [M] heeft erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer 8] ; - Medeverdachte [B] maakte gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 9] (lijn 15). Dit blijkt uit een tapgesprek waarin door Tempoteam aan medeverdachte [B] wordt gevraagd zijn telefoonnummer te geven, waarna [B] voornoemd nummer opgeeft . Medeverdachte [B] heeft ook erkend gebruik te maken van telefoonnummer [telefoonnummer 9] . Voor wat betreft de tapgesprekken, betwist door verdachte, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven onder het kopje “algemene overweging” reeds is overwogen. Ten aanzien van feit 3: Op 01 juni 2006 belt verdachte naar medeverdachte [C]. Medeverdachte [C] vraagt hoeveel het was van “die dingen” die verdachte van die mensen had gekregen. Verdachte zegt: 2 schoenen, 1 sandaal en 1 schoen en een half album. Medeverdachte [C] vraagt hoeveel er in die 3 verschillende dingen zit. Verdachte antwoordt: “1850” . Even later belt verdachte wederom met medeverdachte [C] (tapgespreknummer 58). Medeverdachte [C] zegt dat ze, als elke schoen 900 is, zij meer dan 1.8 hebben ontvangen. Verdachte zegt dat het niet klopt, dat de sandaal een inhoud van 700 heeft en de andere schoen ook, dat die schoenen maat 41 en 42 of 42 en 43 zijn en dat hij dat allemaal ergens heeft opgeschreven. Verdachte zegt voorts dat de schoenmaker alles heeft opgeschreven en dat hij, verdachte, dat papier thuis heeft en dat hij de schoenmaker zal bellen omdat deze wel weet welke maat schoen hij heeft opengemaakt . Vijf minuten later belt verdachte medeverdachte [O] . Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een notitieboekje met een bruin leren kaft in beslag genomen. In dit notitieboekje staat de volgende aantekening: ALBUM 42 x1 4 x 1 Sand 1850 28. Medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij sinds twee jaar voor vrienden harddrugs in schoenen doet en de schoenen vervolgens weer dichtnaait en dat hij daar geld voor kreeg . Medeverdachte [O] heeft voorts verklaard dat men hem meestal om bepaalde maten schoenen vraagt en als hij die niet heeft, hij deze schoenen gaat kopen . Uit de verklaring van medeverdachte [O] blijkt verder dat hij contact heeft met iemand uit Sierra Leone waarvoor hij drugs in schoenen moest stoppen en dat deze persoon hem in contact heeft gebracht met mensen in Nederland waarvoor hij drugs in schoenen moest stoppen. Die man (medeverdachte [O] wijst daarbij blijkens zijn verklaring naar de foto van medeverdachte [C]) belde hem en vertelde hem dat hij iemand zou sturen zoals hij altijd doet. Die man kwam naar hem toe en zij, medeverdachte [O] en de man, hebben samen de schoenen opengemaakt. De drugs hebben zij in een zak gestopt en de man nam die mee. De meeste mensen zeggen hun naam niet tegen hem om redenen die wel bekend zijn en zij noemen hem de schoenmaker . Aan medeverdachte [O] is ook een foto van verdachte getoond, waarna medeverdachte [O] verklaarde dat hij voor deze man wel eens drugs in schoenen stopt . Medeverdachte [B] heeft verklaard dat medeverdachte [C] een paar keer heeft gevraagd of hij drugs wilde vervoeren. Hij weet ook dat medeverdachten [M] en [C] zich met drugshandel bezig hielden . De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 05 november 2007 afgelegd, inhoudende dat het notitieboekje van ene [S] was, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op voornoemd tapgesprek (d.d. 01 juni 2006, tapgespreknummer 58) waarin verdachte tegen medeverdachte [C] zegt dat hij alles heeft opgeschreven en dat het bij hem thuis ligt en dat tijdens de doorzoeking van verdachtes woning voornoemd notitieboekje op diens nachtkastje is aangetroffen. In dat boekje staat precies de berekening vermeld waarover in tapgespreknummer 58 wordt gesproken. Uit het deskundigenrapport d.d. 29 oktober 2007 van professor Broeders blijkt dat verdachte “hoogstwaarschijnlijk” aan dit gesprek heeft deelgenomen. Er is ten aanzien van dit feit geen cocaïne in beslag genomen en derhalve heeft geen onderzoek plaatsgevonden of in casu sprake is van de stof cocaïne. De rechtbank is evenwel van oordeel dat sprake is geweest van de stof cocaïne, gelet op de navolgende omstandigheden: - blijkens het proces-verbaal Project Diaz 2006 van de Politie Utrecht is zicht gekregen op een zestal drugstransporten die steeds op soortgelijke wijze werden georganiseerd en uitgevoerd, te weten de smokkel van cocaïne in schoenen en (foto)albums; - uit onderzoek naar aanleiding van de feiten, bewezenverklaard onder de feiten 5 en 6, is gebleken dat in de schoenen en het fotoalbum cocaïne zat verstopt ; - medeverdachte [O] heeft in zijn verklaringen bij de politie gesproken over harddrugs en in verband daarmee enkel over cocaïne verklaard , terwijl in zijn woning bij de doorzoeking op een later moment ook (naast versnijdingsmiddel) enkel cocaïne is aangetroffen ; - nergens is uit gebleken dat het om een andere stof dan cocaïne ging. De rechtbank acht derhalve op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 1.850 gram cocaïne in de periode van 30 mei 2006 tot en met 02 juni 2006. Door een medeverdachte is de cocaïne Nederland binnengesmokkeld, waarna het naar de schoenmaker, zijnde medeverdachte [O], in [plaatsnaam] is gebracht. Verdachte heeft zich samen met de schoenmaker beziggehouden met het uit de schoenen, uit een sandaal en uit een album halen van de aldaar verstopte cocaïne. Het aantal voorwerpen en de hoeveelheid cocaïne werden vervolgens door verdachte in een notitieboekje genoteerd. Ten aanzien van feit 4: De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 06 juni 2006 te Schiphol samen met anderen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 5.760 gram cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 05 juni 2006 belt verdachte met ene [I] in Gambia en vraagt wie er morgen komt . [I] antwoordt dat niet [L], maar [J.K] komt. Dan komt [J.K] aan de telefoon en zegt tegen verdachte dat hij [J.K.] heet en om 8.00 uur op Schiphol zal aankomen, in [plaatsnaam] woont en een broertje heeft die [A.K] heet. Op 05 juni 2006 om 18:03 uur belt verdachte met [I], die zich op dat moment in Gambia bevindt, en zegt tegen hem dat hij hem naar het vliegveld moet brengen en dat hij later zal bellen om te vragen wat voor kleding hij draagt . Eén minuut later belt verdachte met ene [A] en vraagt hem of hij die broer van die andere jongen die morgenochtend op Schiphol aankomt, kent en of [A] morgen met hem, verdachte, mee wil gaan om die jongen op te halen van Schiphol . Dezelfde avond belt medeverdacht medeverdachte [C] vanuit Sierra Leone naar verdachte en zegt tegen verdachte, dat als die man komt, hij moet proberen dat ding te nemen en hem niets te geven. Verdachte moet zeggen dat zijn broertje dat wel zal geven. Verdachte zegt dat hij er naar toegaat met [A]. [Medeverdachte C] zegt dat verdachte niet dezelfde fout moet maken als de vorige keer . [J.K] heeft verklaard dat hij op 06 juni 2006 uit Gambia op Schiphol is aangekomen, dat hij [A.K.] kent, dat [A.K] in [plaatsnaam] woont en dat hij hem broer noemt . Tevens heeft [J.K] verklaard [A.K] van de getoonde foto nummer 3, welke foto volgens de politie de foto van [A.K] is, te herkennen als de persoon waar hij reeds over verklaard heeft . Blijkens de passagierslijst van de rechtstreekse vlucht uit Banjul, Gambia, die op 06 juni 2006 op Schiphol aankwam, komt slechts één [J.K] daarop voor . Op 06 juni 2006 omstreeks 09:22 uur belt verdachte met een NN persoon in Gambia en vraagt wat "die andere" allemaal meeneemt. NN antwoordt: 5 paar schoenen en een album . Even later is er telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachte [C]. Verdachte zegt dat hij de man die is aangekomen gezien heeft en dat hij alles heeft ontvangen wat die man meegenomen had . Een paar uur later belt verdachte wederom met medeverdachte [C]. Verdachte belt dan vanuit het huis van de schoenmaker en zegt dat hij bezig is om ze open te maken. Medeverdachte [C] wil weten hoeveel er aangekomen is. Verdachte zegt dat de schoenmaker nu dingen aan het koken is. Medeverdachte [C] zegt dat de schoenmaker zich goed moet concentreren, want ze moeten tot 8 uit zien te komen. Verdachte zegt dat dat geen probleem is . Een half uur na dit gesprek belt verdachte wederom naar medeverdachte [C] en zegt dat ze gewogen hebben en dat het 5.760 is geworden . Hierna belt verdachte weer met medeverdachte [C] en komt “ T” aan de lijn. (medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij zichzelf “T” noemt ). Medeverdachte [C] vraagt hoeveel van dat spul hij nodig heeft. Medeverdachte [O] zegt dat hij 3 nodig heeft. Medeverdachte [C] zegt dat hij wil dat medeverdachte [O] 2 neemt en dat hij die anderen ook zo moet mengen. Medeverdachte [C] wil het 2.7 hebben . Medeverdachte [O] heeft over dit gesprek verklaard dat het gaat om het versnijden van drugs. Er werd dan verteld hoeveel het moest worden en dan werd het gemixt met versnijdingsmiddel . Medeverdachte [O] heeft in zijn verklaringen bij de politie gesproken over harddrugs en in verband daarmee enkel over cocaïne verklaard . Uit de verklaring van medeverdachte [O] blijkt verder dat hij contact heeft met iemand uit Sierra Leone waarvoor hij drugs in schoenen moest stoppen en wijst deze persoon aan op een foto (dit betreft een foto van medeverdachte [C]) . Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 juni 2006 is een zwarte portemonnee met daarin pasjes op naam van verdachte in beslag genomen. In deze portemonnee zaten 2 losse papiertjes met de volgende notities: 1 s file 5.760 1 b file 370 2 x 46 30 _____ 1 x 44 sandal 6.160 2 x 44 Blijkens het proces-verbaal van de politie zou het getal 5.760 kunnen worden gerelateerd aan het hierboven vermelde gesprek tussen verdachte en [C] op 06 juni 2006 (tap 212). De notities 2 x 46, 1 x 44 sandal en 2 x 44 zijn vermoedelijk de schoenmaten en kunnen worden gerelateerd aan het bovenvermelde gesprek tussen verdachte en NN-man (tap 187) . Er is ten aanzien van dit feit geen cocaïne in beslag genomen en derhalve heeft geen onderzoek plaatsgevonden of in casu sprake is van de stof cocaïne. De rechtbank is evenwel van oordeel dat sprake is geweest van de stof cocaïne, gelet op de navolgende omstandigheden: - blijkens het proces-verbaal Project Diaz 2006 van de Politie Utrecht is zicht gekregen op een zestal drugstransporten die steeds op soortgelijke wijze werden georganiseerd en uitgevoerd, te weten de smokkel van cocaïne in schoenen en (foto)albums; - uit onderzoek naar aanleiding van de feiten, bewezenverklaard onder de feiten 5 en 6, is gebleken dat in de schoenen en het fotoalbum cocaïne zat verstopt ; - medeverdachte [O] heeft in zijn verklaringen bij de politie gesproken over harddrugs en in verband daarmee enkel over cocaïne verklaard , terwijl in zijn woning bij de doorzoeking op een later moment ook (naast versnijdingsmiddel) enkel cocaïne is aangetroffen ; - nergens is uit gebleken dat het om een andere stof dan cocaïne ging. Ten aanzien van feit 5: Uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat op 08 juni 2006 [L.D], komende vanuit Guinee, met een tussenlanding in Cassablanca (Marokko) op Schiphol is aangehouden en dat in zijn bagage schoenen werden aangetroffen, waarbij werd geconstateerd dat de binnenzolen vast zaten en er lijmresten aan de rand van de binnenzolen bleken te zitten. Bovendien werd geconstateerd dat bij de overige schoenen de binnenzolen ook vast zaten en bij een paar de ene schoen zwaarder was dan de andere schoen. Bovendien werd in zijn tas een fotoalbum aangetroffen, waarvan aan de binnenzijde een bolling in de kaft werd geconstateerd . Uit onderzoek is gebleken dat in de schoenen en het fotoalbum cocaïne zat verstopt en met een totaal gewicht van 3.937,9 gram . [L.D] heeft verklaard dat hij op verzoek van [J.E.] drugs meegenomen heeft naar Nederland, dat dit verstopt zat in schoenen en in een album en dat hij in Nederland bij het meetingpoint (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: meetingpoint op de luchthaven Schiphol) op iemand moest wachten die de spullen dan mee zou nemen en hem € 2.500,- zou geven. Na te zijn geconfronteerd met tapgesprek 336 d.d. 07 juni 2006 (afgeluisterd telefoonnummer [telefoonnummer 3], zoals hierboven vermeld, zijnde een telefoonnummer in gebruik bij verdachte), verklaart [L.D] dat hij in gesprek is met Med. [L.D] heeft tevens verklaard dat hij dacht dat Med hem zou komen ophalen van Schiphol en dat Med en [J.E] elkaar kennen . Uit de tapgesprekken blijkt het volgende. Op 07 juni 2006 belt verdachte met [L.D] in Guinee. Verdachte wil van [L.D] weten wanneer hij aankomt. [L.D] zegt dat hij het niet precies weet, hij denkt om 08:50 uur en dat hij mogelijk een tussenlanding in Marokko maakt . Twee uur later is er telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachte [C]. Verdachte geeft aan dat hij met [L.D] heeft gesproken en dat deze hem alles heeft verteld . In de nacht van 07 juni op 08 juni 2006 belt [C] met een persoon die de telefoon van verdachte opneemt en zegt tegen deze persoon dat verdachte daar om zeven uur moet zijn omdat die jongen om half negen aankomt . Op 08 juni 2006 om 08:21 uur belt de schoenmaker (zijnde medeverdachte [O] volgens diens eigen verklaring ) naar verdachte. Verdachte zegt dat hij naar de schoenmaker wil komen en zegt tot straks . Om 11:30 uur belt een NN-man vanuit Sierra Leone met verdachte. Verdachte zegt dat die jongen niet gekomen is, maar dat hij vanmiddag wel zal komen (tapgesprek 364) . Ruim twee uur later belt wederom een NN-man vanuit Sierra Leone naar verdachte. De NN-man vraagt of hij er nog niet is. Verdachte zegt dat ze nog niet allemaal naar buiten zijn gegaan en dat van waar hij is, hij niet naar binnen kan kijken . Een kwartier later wordt verdachte weer door de NN-man uit Sierra Leone gebeld en zegt de verdachte dat hij hem net probeerde te bellen, dat die vlucht al meer dan een uur geleden is geland en hij hem nog niet gezien heeft. Verdachte zegt dat hij hem ook niet zou kunnen missen omdat het nu hier niet zo druk is (tapgesprek 371) . Op 09 juni 2006 om 01:17 uur belt verdachte met NN-man. De NN-man vraagt aan verdachte of hij al wat van die andere jongen heeft gehoord. Verdachte zegt dat hij nog niets gehoord heeft. Verdachte zegt dat hij naar de informatiebalie is geweest en gevraagd heeft hoe laat de mensen zouden aankomen die een tussenlanding hadden gemaakt. Verdachte zegt dat die vrouw van de informatiebalie achterdochtig was en dat hij het gesprek had afgekapt. Hij zag kort daarna 2 of 3 agenten in burger met een hond lopen die aan het snuffelen was. Die agenten gingen naar buiten en verdachte is ook weggegaan omdat dit beter was (tapgesprek 397) . Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 juni 2006 is een notitieboekje met een bruin lederen kaft in beslag genomen. Op bladzijde 6 van dit boekje stond onder meer vermeld: “Tik [gedeelte achternaam L.D.] to Guinee 2500 65” . Verdachte heeft betwist dat hij voornoemde tapgesprekken met de nummers 364, 371 en 397 heeft gevoerd. Uit het deskundigenrapport d.d. 29 oktober 2007 van professor Broeders blijkt dat verdachte “waarschijnlijk” aan dit gesprek heeft deelgenomen. De rechtbank acht op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer op 08 juni 2006 van 3.937,9 gram cocaïne. De cocaïne is door [L.D] vanuit Afrika Nederland binnengesmokkeld. Het was verdachtes taak om hem van Schiphol af te halen, hetgeen niet is gebeurd aangezien [L.D] op Schiphol werd aangehouden. Verdachte heeft daartoe veelvuldig, ook over het niet kunnen traceren van [L.D.], contact onderhouden met (een) perso(o)n(en) in Afrika. Verdachte heeft zich, zo blijkt uit bovengenoemde vermelding in het onder hem in beslag genomen notitieboekje, tevens bemoeienis gehad met het ticket van [L.D]. Dat de cocaïne niet daadwerkelijk door verdachte in ontvangst is genomen, doet aan de bewezenverklaring niets af. Naar het oordeel van de rechtbank moet het gereed staan van verdachte gekwalificeerd worden als een op ontvangst gerichte handeling in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet. Ten aanzien van feit 6: Op 13 juni 2006 werd door leden van observatieteam waargenomen dat verdachte samen met iemand anders, een persoon van Schiphol ophaalde. Deze persoon was in het bezit van een grote tas. Voorts werd waargenomen dat verdachte met de twee andere personen de woning van verdachte zijn binnengegaan. Ook de grote tas werd mee naar binnen genomen. Korte tijd later werd gezien dat verdachte de woning uitkwam, waarna verdachte de persoon die van Schiphol was opgehaald, naar [plaatsnaam] bracht en daar afzette bij perceel [adres] . Door [A.K] is verklaard dat hij staat ingeschreven op het adres [adres] te [plaatsnaam], dat hij op 13 juni 2006 vanuit Gambia op Schiphol is aangekomen en dat hij op verzoek van een jongen die [I] of [A.B] heet, drie paar schoenen heeft meegenomen. [A.K]heeft voorts verklaard dat hij de schoenen aan verdachte moest geven, dat hij op Schiphol werd opgewacht door verdachte en dat de man in Afrika verdachte had verteld hoe hij hem (A.K) kon herkennen. Vervolgens zijn zij naar [woonadres] gereden en zijn zij de flat van verdachte in gegaan alwaar hij de schoenen uit zijn tas heeft gehaald. Hierna is hij door verdachte naar [plaatsnaam] gebracht . Uit een opgenomen telefoongesprek, gevoerd vlak nadat [A.K] en verdachte in de woning van verdachte zijn aangekomen, blijkt dat verdachte tegen medeverdachte [C] zegt dat het vijf schoenen zijn. Medeverdachte [C] antwoordt "dat dit klopt". Daarop deelt verdachte mede dat hij "hem dan gewoon naar huis brengt". Medeverdachte [C] zegt vervolgens dat verdachte hem 4200 moet geven (tapgesprek 675) . Verdachte heeft verklaard dat het om € 4200 ging, dat hij € 5000, - had gekregen waarvan hij € 4200 aan de jongen moest geven en € 800 zelf mocht houden en dat hij van de jongen vier of vijf paar schoenen heeft ontvangen . Hoewel [A.K] heeft verklaard dat hij drie paar schoenen heeft afgegeven in de woning van verdachte, gaat de rechtbank er - gelet op het telefoongesprek tussen medeverdachte [C] en verdachte en de verklaring van verdachte - van uit dat [A.K] de vijf paar schoenen heeft afgegeven waarin de cocaïne is aangetroffen. Vlak nadat verdachte was teruggekeerd uit [plaatsnaam], heeft op 14 juni 2006 vanaf 4.55 uur een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte . Bij die doorzoeking zijn onder andere vijf paar schoenen aangetroffen. In de zolen van deze schoenen zaten pakketjes met wit poeder verstopt. Uit onderzoek is gebleken dat in de schoenen ongeveer 4.626,77 gram cocaïne is aangetroffen . Tevens is een notitieboekje met een bruin lederen kaft in beslag genomen. Op bladzijde 6 van dit boekje stond onder meer vermeld: “[Voornaam A.K] -5000 150” en “Tik [Voornaam A.K] -5000 -350” . Verdachte heeft verder ter terechtzitting van 05 november 2007 verklaard dat hij een jongen van Schiphol heeft opgehaald die uit Gambia kwam. Iemand uit Gambia had hem gevraagd deze jongen op te halen en om schoenen in ontvangst te nemen. Dat heeft hij ook gedaan. De man die hij ophaalde, woonde in [woonplaats]. De schoenen zouden een dag later door een man worden opgehaald, maar dat dit niet is gebeurd omdat hij werd aangehouden. Dat de schoenen niet meer zijn opgehaald blijkt ook uit een telefoongesprek tussen medeverdachte [O] en medeverdachte [C] op 14 juni 2006 om 17.21 uur, waarin medeverdachte [C] vraagt of die jongen nog heeft gebeld, want dat had hij hem gisteravond nog gevraagd. Het laatste contact was de nacht tevoren om 2.00 uur. Medeverdachte [O] zegt niet gebeld te zijn en dat ze ook niet zijn geweest. Medeverdachte [C] zegt dat het ergste is dat hij de spullen mee naar zijn woning heeft genomen, terwijl hij, medeverdachte [C], had gezegd dat het naar zijn vriendin gebracht moest worden. Medeverdachte [O] vraagt of er iets binnen kwam. Medeverdachte [C] zegt ja, en dat was het laatste spul dat binnenkwam . Direct na dit gesprek probeert medeverdachte [O] tevergeefs om verdachte telefonisch te bereiken . Verdachte heeft betwist deel te hebben genomen aan het tapgesprek 675. De rechtbank gaat, gelet op hetgeen hierboven reeds onder het kopje “algemene overweging” over dit telefoongesprek is overwogen, alsmede gelet op alle overige bewijsmiddelen, aan deze betwisting voorbij. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij dacht dat er goud in de schoenen zat onaannemelijk, gelet op de bewezenverklaring van de feiten 3, 4 en 5 waaruit de betrokkenheid van verdachte bij drugstransporten blijkt, gelet op het gehele dossier alsmede gelet op de omstandigheid dat verdachte veelvuldig contacten onderhield met medeverdachte [C] en medeverdachte [O] en deze personen zich blijkens bovengenoemde telefoongesprekken d.d. 14 juni 2006 ernstig zorgen maken over “de spullen” nu zij verdachte niet te pakken kunnen krijgen. Alles in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 juni 2006 [A.K] op Schiphol heeft opgehaald, dat deze [A.K] een tas met daarin vijf paar schoenen had, dat in deze schoenen ruim 4,6 kilogram cocaïne zat verstopt en dat verdachte de schoenen in ontvangst heeft genomen. Aldus heeft verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 4.626,77 gram cocaïne in Nederland. Ten aanzien van feit 7: Op 06 juni 2006 belt verdachte met medeverdachte [C] in Sierra Leone. Verdachte zegt dat hij op dat moment bij de schoenmaker is, dat hij (de schoenmaker) bezig is om ze open te maken en dat ze nog niet gekeken hebben. Medeverdachte [C] vraagt of ze hem bellen als ze klaar zijn, om door te geven wat het geworden is. Medeverdachte [C] zegt dat ze zo snel mogelijk voor het geld moeten zorgen. Als ze het geld hebben, moet het geld zo snel mogelijk naar Sierra Leone. Verdachte vraagt aan medeverdachte [C] of ze er aan mogen zitten. Medeverdachte [C] zegt dat ze er aan mogen zitten, want die ene jongen zou er 26 voor geven en die andere jongen zou er 27 voor geven . Met “26” en “27” wordt naar alle waarschijnlijkheid de prijs van cocaïne bedoeld. Uit cijfers van het NRI (de rechtbank begrijp: Nationale Recherche Informatie) blijkt dat de verkoopprijs van een kilogram cocaïne in 2004 ongeveer € 27.000, - bedroeg . Op 09 juni 2006 belt verdachte met medeverdachte [C] en zegt verdachte dat hij aan [A] vijf heeft gegeven, die vijf die zij hebben afgesproken. Medeverdachte [C] vraagt: “hoeveel hebben wij daar dan, heb jij dat gecheckt”. Verdachte zegt dat het 161 en nog wat is, 161.400 ongeveer . De volgende dag, 10 juni 2006, wordt medeverdachte [O] door verdachte gebeld. Verdachte zegt dat hij vanochtend komt om de ding op te halen, maar dat hij wil dat hij, medeverdachte [O], eerst wat voor hem doet, zoals de vorige keer, dat hij schoenen voor zichzelf wil maken. Medeverdachte [O] vraagt wanneer verdachte die ding nodig heeft. Verdachte zegt liever vandaag, morgen wil ik het gebruiken weet je. Ongeveer drie of vier grote maten, maximaal vier. Medeverdachte [O] vraagt vervolgens “drie of vier grote maten?”. Verdachte antwoordt daarop: ja . Dezelfde dag belt verdachte met medeverdachte [C], zegt dat hij op dat moment bij de schoenmaker is, samen met medeverdachte [M.S.] en dat zij nu bezig zijn met wat wij met elkaar hebben afgesproken. Verdachte zegt dat in totaal die hier nog liggen 5370 is, dat hij daar 25 van heeft afgehaald, zoals afgesproken en dat het restant nu 28 nog wat is. Medeverdachte [C] vraagt vervolgens of dat wat hij (verdachte) aan medeverdachte [J] geeft er ook af is. Verdachte antwoordt daarop bevestigend en zegt dat zij nu bezig zijn om schoenen te maken en dat het 2 of 3 paar schoenen kunnen zijn . Een uur later is er telefonisch contact tussen verdachte en NN-man. Verdachte vraagt aan NN-man wat NN-man die vent voor een schoen naaien geeft. Vervolgens komt de schoenmaker aan de lijn, en zegt NN-man dat hij hem een tijdje geleden 15.000 heeft betaald en dat hij (de schoenmaker) weet dat het altijd tussen hen geregeld wordt. De schoenmaker zegt dan oke en dat hij het dus gewoon moet opschrijven. Vervolgens komt verdachte weer terug aan de telefoon en zegt verdachte: “dus waar die dingen liggen, kan het niet goed schoon worden gemaakt zodat die dingen opnieuw gebruikt kunnen worden?”. NN-man zegt hierop:”het is wel mogelijk, maar ik weet niet of het dan zo mooi gemaakt wordt, dat het niet helemaal zichtbaar is. Maar als hij zo moeilijk blijft doen, dan zoeken wij gewoon een andere weg. Want hij weet gewoon hoeveel geld ik daar heb ingepompt” . Dezelfde avond belt verdachte met NN-man. NN-man vraagt of die vent hem (verdachte) alles heeft gegeven wat medeverdachte [M.S] mee moet nemen. Verdachte antwoordt daarop dat hij alles heeft gegeven, dat hij de laatste vandaag zelf heeft gebracht en dat het drie is geworden. Verdachte zegt drie schoenen en vraagt wie ze gaan brengen. NN-man antwoordt dat medeverdachte [M.S] ze zal brengen, waarna verdachte zegt dat hij maandag een ticket zal regelen. NN-man zegt vervolgens: “over medeverdachte [M.S], gaat hij wel via Schiphol met Air Maroc naar Conakry? ”. Verdachte antwoordt bevestigend en vraagt of hij hem het totaalbedrag heeft gezegd. NN-man antwoordt hierop met ja. Verdachte zegt dan dat als hij alles eraf gehaald heeft, er 2870 overblijft . Op 13 juni 2006 hebben er een aantal telefoongesprekken plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte [M.S] over het regelen van een ticket en het vliegen met Air Maroc (tapgesprekken 619 en 620) . De volgende dag, 14 juni 2006 om 04:45 uur, wordt verdachte aangehouden . Dezelfde dag spreekt medeverdachte [M.S] drie keer de voicemail van verdachte in over een afspraak die niet op tijd is nagekomen en zegt onder meer: “Med! Wij nu hebben nu gewoon vertraging opgelopen. Ik zal zelf alleen gaan kopen, omdat ik afhankelijk ben van dat geld van jou, wacht ik op jou” . Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 juni 2006 is een notitieboekje met een bruin lederen kaft in beslag genomen. Op bladzijde 3 van dit boekje stond onder meer vermeld: 2 x 45 2 x 44 1 x 44 san Sbdal _____ 5795 400 6195 ________ 2.0 x 27 4.195 x 26 - 2000. Voorts is tijdens de doorzoeking in een portemonnee een tweetal papiertjes aangetroffen, waarop onder meer stond vermeld: “161.070” . Door de politie is ten aanzien van deze notities de volgende berekening gemaakt: De som van 2.0 x 27 = 54.000 en de som van 4.195 x 26 = 109.070. De som van 54.000 en 109.070 verminderd met 2000 is 161.070 (54.000 + 109.070 – 2000). Dit getal 161.070 staat ook vermeld op één van de losse papiertjes . Uit bovengenoemd telefoongesprek d.d. 09 juni 2006 tussen verdachte en medeverdachte [C] wordt onder meer gesproken over 161 en nog wat is. Medeverdachte [K] heeft verklaard dat zij geld voor verdachte, medeverdachte [C] en medeverdachte [J] bewaarde. Zij heeft erkend dat als er tijdens de telefoongesprekken gesproken werd over “ding’ dat daarmee geld werd bedoeld . Daarnaast heeft medeverdachte [K] verklaard dat verdachte, medeverdachte [J] en medeverdachte [M] (grote) geldbedragen, te weten € 4000, € 5000 en € 10.000, bij haar in bewaring gaven en dat de jongens soms bij haar kwamen met een koffer of een grote tas. Het was laat in de avond als zo’n koffer of tas werd gebracht. Meestal kwamen ze de koffer of de tas de volgende dag ophalen . Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [K] is een bedrag ongeveer € 110.000 in beslag genomen . Medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij in 2005 en in dit jaar geld of cocaïne uit schoenen haalt of erin stopt en die man hem belde en zei dat hij mensen naar hem toe zou sturen en dat hij voor hem geld in schoenen moest verstoppen. Verder heeft hij verklaard dat de meeste mensen hun naam niet tegen hem zeggen om redenen die wel bekend zijn en dat ze hem de schoenmaker noemen . Uit onderzoek is gebleken dat verdachte, noch medeverdachte [C] , noch medeverdachte [B], noch medeverdachte [K], noch medeverdachte [M] en noch medeverdachte [O] over een zodanig legaal inkomen beschikten, dat daaruit de geldbedragen verklaard kunnen worden . Verdachte heeft ter terechtzitting ook bevestigd dat hij niet over grote sommen geld beschikte. Verdachte heeft betwist dat hij voornoemde tapgesprekken met de nummers 619 en 620 heeft gevoerd. Uit het deskundigenrapport d.d. 29 oktober 2007 van professor Broeders blijkt dat verdachte “hoogstwaarschijnlijk” aan dit gesprek heeft deelgenomen. Gelet op bovenvermelde telefoongesprekken waarin versluierd taalgebruik werd gebezigd, de omstandigheid dat het om grote geldbedragen ging, de omstandigheid dat verdachte betrokken is geweest bij een viertal hierboven bewezenverklaarde drugstransporten alsmede gelet op alle andere hierboven vermelde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Ten aanzien van feit 8: De rechtbank overweegt dat uit de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten en hetgeen daarbij is overwogen, de deelneming aan een criminele organisatie volgt. Deze criminele organisatie bestond onder meer uit: verdachte, medeverdachte [O] , medeverdachte [M.S], medeverdachte [M], medeverdachte [B] en medeverdachte [K] . Dat de verdachten elkaar (lang) kenden blijkt uit de verschillende afgelegde verklaringen: Medeverdachte [K] heeft verklaard dat zij 4 á 5 jaar een relatie met medeverdachte [C] heeft gehad en dat zij medeverdachte [M] al 4/5 jaar kent. Via medeverdachte [C] kent zij medeverdachte [M.S] en medeverdachte [J] kent zij ook, dat is een vriend van medeverdachte [C] . Medeverdachte [B] heeft verklaard dat hij medeverdachte [C] en zijn vriendin medeverdachte [K] kent, dat hij sinds juni/juli 2006 telefonisch contact met medeverdachte [M] heeft en dat dit door medeverdachte [C] kwam. Medeverdachte [M.S] kent hij ook en verdachte ook, deze woont bij hem in de buurt . Medeverdachte [M] heeft verklaard dat hij medeverdachte [C], medeverdachte [K] en medeverdachte [M.S] , medeverdachte [B] en verdachte kent . Verdachte heeft ter terechtzitting van 05 november 2007 verklaard dat hij medeverdachte [C] kent en dat hij met medeverdachte [C] in contact is gekomen via medeverdachte [B]. Medeverdachte [J] kent hij via medeverdachte [C]. Uit de verschillende tapgesprekken en verklaringen is gebleken dat medeverdachte [C] degene was die opdrachten gaf en dat medeverdachte [J] eveneens een (semi) leidinggevende rol vervulde. Dit hiërarchisch verband binnen deze criminele organisatie blijkt ook uit het volgende. Door medeverdachte [M] is verklaard dat hij handelde in opdracht van medeverdachte [C], medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij voor medeverdachte [C] drugs uit schoenen moest halen en in schoenen moest verstoppen en medeverdachte [K] moest voor medeverdachte [C] boodschappen aan mensen doorgeven . Deze opdrachten werden vervolgens klakkeloos uitgevoerd. Deze organisatie hield zich bezig met georganiseerde transporten van cocaïne vanuit Afrika naar Nederland door middel van geprepareerde schoenen en albums. De werkzaamheden daartoe bestonden uit het werven van koeriers, het regelen van tickets voor de koeriers, het van Schiphol ophalen van de koeriers en hun betaling en het afleveren, opslaan en verkopen van de cocaïne. Het verdiende geld werd vervolgens eveneens door middel van geprepareerde schoenen en albums door koeriers naar Afrika gesmokkeld. Door de politie is zicht gekregen op zes drugstransporten in een periode van twee maanden . Binnen de organisatie bestonden strenge regels en sancties. Dit blijkt ook uit de ernstige wederrechtelijke vrijheidsberovingen van het slachtoffer, die beschuldigd werd van het stelen van cocaïne van verdachte. Medeverdachte [O] heeft verklaard dat hij sinds 2005 en dit jaar geld of cocaïne uit schoenen haalt of erin stopt. Voorts heeft hij verklaard dat hij voor medeverdachte [C] drugs uit schoenen moest halen en ook drugs in schoenen moest verstoppen . Ook kreeg Okpemandu de opdracht om de drugs te versnijden. Er werd hem verteld hoeveel het moest worden en dan werd het gemixt met een versnijdingsmiddel . Door medeverdachte [B] is verklaard dat medeverdachte [C] hem een paar keer heeft gevraagd of hij drugs wilde vervoeren. Hij weet ook dat medeverdachte [M] en medeverdachte [C] zich met drugshandel bezig hielden . Zoals hierboven reeds is vermeld, heeft [L.D], één van de koeriers, bekend dat hij op 08 juni 2006 een hoeveelheid van bijna 4 kilo cocaïne in de zolen van 4 paar schoenen en de kaft van een album Nederland heeft ingevoerd. Hij zou in Nederland de drugs aan iemand geven en € 2500,- krijgen. Ene Med zou hem komen ophalen, met hem heeft hij telefonisch contact gehad . Gebleken is dat deze Med verdachte is en deze heeft verklaard dat hij op verzoek van Ibs uit Gambia een jongen van Schiphol heeft gehaald en dat hij van deze jongen 4 of 5 paar schoenen heeft gekregen. Blijkens de verklaring van verdachte is Ibs dezelfde persoon als medeverdachte [C] en was verdachte belast met de betaling van € 4200,- aan degene die de schoenen meegaf . Door de organisatie werden tickets voor de verschillende leden geregeld. Dit blijkt onder meer uit de volgende tapgesprekken. Op 06 juni 2006 vindt een telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [C] plaats. In dit gesprek wordt onder meer gezegd dat de schoenmaker ook weg wil en ook een ticket wil. De schoenmaker zou willen hebben dat zij het ticket betalen. Schoenmaker zou een ticket hebben gezien voor € 1800,-. Medeverdachte [C] vond dat te duur. Medeverdachte [C] zegt dat de schoenmaker een ticket moet kopen van Amsterdam naar Gambia . Op 08 juni 2006 belt medeverdachte [J] naar verdachte. Verdachte vraagt hoe ze het gaan doen met die drie tickets voor die 2 jongens uit Utrecht en die jongen uit [plaatsnaam] . Verdachte belt op 09 juni 2006 met een NN-persoon en vraagt hoe die jongen waarvoor het ticket moet worden gekocht heet . Het met de verkoop van de cocaïne verdiende geld, werd naar medeverdachte [K] gebracht. Medeverdachte [K] heeft verklaard dat verdachte, medeverdachte [J] en medeverdachte [M] (grote) geldbedragen, te weten € 4000,-, € 5000,- en € 10.000,- bij haar in bewaring gaven en dat de jongens soms bij haar kwamen met een koffer of een grote tas. Het was laat in de avond als zo’n koffer of tas werd gebracht. Meestal kwamen ze de koffer of de tas de volgende dag ophalen. Medeverdachte [C], medeverdachte [J] en Med ([Medeverdachte K] bedoelt daarmee medeverdachte [M , zie hiertoe haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 15 mei 2007) waren hierbij betrokken . Het geld werd vervolgens op verschillende manieren naar medeverdachte [C] in Afrika gezonden. Dat gebeurde onder meer door het geld te verstoppen in schoenen. Medeverdachte [O] heeft erkend dat hij geld in schoenen heeft verstopt en dat hij dat ook wel eens voor medeverdachte [M.S] heeft gedaan . Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair: Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 7: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 8: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders tot twee maal toe schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadat verdachte het slachtoffer eerst zelf tevergeefs het vuur na aan de schenen heeft gelegd, is het slachtoffer de volgende dag, na door de verdachte te zijn aangewezen als de persoon die men moest hebben, door mededaders van de verdachte onder bedreiging van een vuurwapen meegenomen naar een woning in een andere plaats dan de woonplaats van het slachtoffer. Hij is daar meermalen met twee vuurwapens bedreigd. De polsen en voeten van het slachtoffer werden met tape vastgebonden en verdachte is op de vloer van een badkamer gelegd waarvan de wanden rondom met zwart plastic waren afgeplakt. Twee van de drie daders trokken een overall aan en het slachtoffer werd meerdere keren een pistool tegen het hoofd gezet. Dit is voor het slachtoffer uitermate beangstigend en bedreigend geweest. Hij moet het gevoel gehad hebben dat zijn executie nabij was. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij van angst meermalen in zijn broek heeft geplast. De manier waarop de bedreiging heeft plaatsgevonden merkt de rechtbank aan als professioneel. Tevens is bewezen verklaard dat verdachte zich in een korte periode vier maal heeft schuldig gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. In totaal ging het om ruim 16.174 gram cocaïne ter waarde van ongeveer € 436.698,- uitgaande van een verkoopwaarde van € 27.000,- per kilo cocaïne. Verdachte heeft bovendien deelgenomen aan een professionele organisatie die zich op geraffineerde wijze zeker zes maal schuldig heeft gemaakt aan het invoeren, bewerken en verkopen van omvangrijke hoeveelheden cocaïne. Er werd daarbij gebruik gemaakt van verschillende koeriers, die de cocaïne vanuit Afrika vervoerden in geprepareerde schoenen en albums. Tevens hield deze organisatie zich bezig met het witwassen van de opbrengsten van de cocaïne. Deze bedragen werden - eveneens in geprepareerde schoenen - getransporteerd naar Afrika. Verdachte vervulde binnen de organisatie een prominente rol. Verdachte onderhield veelvuldige telefonische contacten met medeverdachte [C], een van de opdrachtgevers in Afrika en fungeerde daarmee als zijn verlengstuk in Nederland. Hij gaf namens medeverdachte [C] opdrachten door aan andere leden van de organisatie, waaronder de schoenmaker, medeverdachte [O], die de ingevoerde cocaïne uit de schoenen haalde en er geld in verborg. Bovendien was verdachte betrokken bij het afhalen van verschillende drugskoeriers, hij kocht hun tickets en betaalde hen voor hun diensten. De rechtbank beschouwt verdachte dan ook als een van de leidende figuren binnen de organisatie in Nederland. Cocaïne levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Omdat het gebruik van cocaïne kostbaar is en de verslaving leidt tot toenemend gebruik, nemen verslaafden vaak hun toevlucht tot criminele activiteiten om hun gebruik te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Algemeen bekend is dat in drugsgerelateerde criminaliteit aanzienlijke bedragen omgaan en dat er enorme winsten worden gemaakt, getuige ook de aanzienlijke geldbedragen die bij de verschillende deelnemers aan de organisatie zijn gevonden. De opbrengst kwam via witwaspraktijken van de criminele organisatie hetzij in Nederland, hetzij in Afrika, weer terecht in het gewone betalingsverkeer. Deze vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving. Het misdadige handelen van verdachte en zijn mededaders schaadt bovendien het aanzien van Nederland in het buitenland. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2006, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van anderssoortige feiten dan thans is bewezenverklaard. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het beslag: - Verbeurdverklaring van: 25 1.00 STK Tas Kl:zwart - zwarte sport/reistas 29 Euro geld, waarde € 1.235,00 - in kleding 30 Euro geld, waarde € 4.790.00 - in laptoptas Onttrekking aan het verkeer van: 24 10.00 STK Schoenen DIVERSE 5 paar schoenen waarvan de zolen zijn gerepareerd Gerechtelijke bewaring van: 20 1.00 STK Rijbewijs Kl:roze Nederland [nummer] ONV [naam], geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] 21 1.00 STK Verblijfsvergunning - ONV [naam] NLD [nummer] Teruggave aan verdachte van: 1 2.00 STK Schoenen Kl:wit AVIREX basketbal rood wit gebruikte basketbalschoenen 2 2.00 STK Schoenen Kl:zwart NIKE basketbal gebruikte zwart/rode Nike half hoge basketbalschoen 3 2.00 STK Schoenen Kl:wit KANFAROOS Dynacoil gebruikte gympen maat 46 4 2.00 STK Schoenen Kl:wit CONVERSE all star Rood/wit gebruikte gympen 5 2.00 STK Schoenen Kl:wit PHAT FARM witte basketbal gympen (gebruikte) maat 44.5 6 2.00 STK Schoenen Kl:wit K SWISS gebruikte bruin/witte K-Swiss, maat 45 7 1.00 STK Schoenen Kl:bruin ADIDAS ZX 700 gebruikte maat 45 8 2.00 STK Schoenen Kl:zwart JUBEN gebruikte nette schoenen met veter, maat 45 9 2.00 STK Schoenen Kl:wit GOOR witte instapschoenen 10 2.00 STK Schoenen Kl:wit CONVERSE one star veterloze gebruikte gymschoenen 11 2.00 STK Schoenen Kl:wit QUICK nieuwe schoenen wit rood blauw maat 45 12 2.00 STK Schoenen ADIDAS Chile nieuwe zwart witte gympen maat 44 1/3 13 4.00 STK Schoenen Kl:bruin sandalen 2 paar dames sandalen 14 1.00 STK Computer Kl:zilver MAXDATA Laptop 15 1.00 STK Verpakkingsmateriaal Kl:blauw verbanddoos met diverse administratie zoals overschrijvingen 16 1.00 STK Tas Kl:wit plastic tas met diverse administratieve bescheiden 17 1.00 STK Administratieve bescheiden notitieboekjes, bankafschriften en brieven 18 1.00 STK Foto enkele mapjes met foto's van verdachte en vrienden 19 1.00 STK Paspoort Kl:rood Nederland [nummer] 22 1.00 STK Broek VEEZO linnen inclusief riem 23 1.00 STK Portemonnee Kl:zwart inhoud: diverse pasjes en rijbewijs 26 1.00 STK Telefoon NOKIA 1100 27 1.00 STK Telefoon NOKIA 1600 28 1.00 STK Telefoon NOKIA 7250I De rechtbank is op grond van bovenstaande overwegingen en in relatie tot de straffen, die de rechtbank aan medeverdachten heeft opgelegd van oordeel dat met de gevorderde straf kan worden volstaan en dat deze passend en geboden is. Verbeurdverklaring: De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten de hierboven onder de nummers 25, 29 en 30 omschreven voorwerpen, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien deze voorwerpen (met de nummers 29 en 30) geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde, niet zijnde de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair, zijn verkregen en met behulp van deze voorwerpen (met nummer 25) het bewezenverklaarde, niet zijnde de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 primair, is begaan. Onttrekking aan het verkeer: Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten het hierboven onder nummer 24 beschreven voorwerp, zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder feit 6 bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Bewaring in beslag genomen goederen: Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten de hierboven onder de nummers 20 en 21, kan thans geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten de hierboven onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 26, 27 en 28 omschreven voorwerpen, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 10 (TIEN) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd: 25 1.00 STK Tas Kl:zwart - zwarte sport/reistas 29 Euro geld, waarde € 1.235,00 - in kleding 30 Euro geld, waarde € 4.790.00 - in laptoptas Verklaart onttrokken aan het verkeer: 24 10.00 STK Schoenen DIVERSE 5 paar schoenen waarvan de zolen zijn gerepareerd Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 20 1.00 STK Rijbewijs Kl:roze Nederland [nummer] ONV [naam], geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] 21 1.00 STK Verblijfsvergunning - ONV [naam] NLD [nummer] Gelast de teruggave aan verdachte van: 1. 2.00 STK Schoenen Kl:wit, AVIREX basketbal rood wit gebruikte basketbalschoenen 2 2.00 STK Schoenen Kl:zwart NIKE basketbal gebruikte zwart/rode Nike half hoge basketbalschoen 3 2.00 STK Schoenen Kl:wit KANFAROOS Dynacoil gebruikte gympen maat 46 4 2.00 STK Schoenen Kl:wit CONVERSE all star rood/wit gebruikte gympen 5 2.00 STK Schoenen Kl:wit PHAT FARM witte basketbal gympen (gebruikte) maat 44.5 6 2.00 STK Schoenen Kl:wit K SWISS gebruikte bruin/witte K-Swiss, maat 45 7 1.00 STK Schoenen Kl:bruin ADIDAS ZX 700 gebruikte maat 45 8 2.00 STK Schoenen Kl:zwart JUBEN gebruikte nette schoenen met veter, maat 45 9 2.00 STK Schoenen Kl:wit GOOR witte instapschoenen 10 2.00 STK Schoenen Kl:wit CONVERSE one star veterloze gebruikte gymschoenen 11 2.00 STK Schoenen Kl:wit QUICK nieuwe schoenen wit rood blauw maat 45 12 2.00 STK Schoenen ADIDAS Chile nieuwe zwart witte gympen maat 44 1/3 13 4.00 STK Schoenen Kl:bruin sandalen 2 paar dames sandalen 14 1.00 STK Computer Kl:zilver MAXDATA Laptop 15 1.00 STK Verpakkingsmateriaal Kl:blauw verbanddoos met diverse administratie zoals overschrijvingen 16 1.00 STK Tas Kl:wit plastic tas met diverse administratieve bescheiden 17 1.00 STK Administratieve bescheiden notitieboekjes, bankafschriften en brieven 18 1.00 STK Foto - enkele mapjes met foto's van verdachte en vrienden 19 1.00 STK Paspoort Kl:rood Nederland [nummer] 22 1.00 STK Broek VEEZO linnen inclusief riem 23 1.00 STK Portemonnee Kl:zwart inhoud: diverse pasjes en rijbewijs 26 1.00 STK Telefoon NOKIA 1100 27 1.00 STK Telefoon NOKIA 1600 28 1.00 STK Telefoon NOKIA 7250I Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, A.G. Bakker en I. Bruna, bijgestaan door mr. K.D.M. Buitenweg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2007. Mr. I. Bruna is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.