Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8298

Datum uitspraak2007-11-16
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2007\045
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene is ongewenst vreemdeling verklaard. Beëindiging van de terbeschikkingstelling stuit af op het recidivegevaar alsmede op het gebrek aan een passende voorziening in Turkije. Verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene zonder nadere voorzieningen zou ertoe leiden dat betrokkene – hoewel hij aan een resocialisatietraject toe is - in een situatie blijft dan wel weer terecht komt die niet of nauwelijks verschilt van het regime van een gevangenis of die in feite zou neerkomen op plaatsing in een longstay voorziening. Nu het alternatief van een voortgezet verblijf in Nederland na (mogelijke) opheffing van de ongewenstverklaring onvoldoende onderzocht is zal het hof de betrokkene niet alleen in de gelegenheid stellen om een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring te doen, maar ook aan de Advocaat-Generaal verzoeken naar het standpunt van de staatsecretaris van justitie in deze te vragen en tevens verzoeken een door de Advocaat-Generaal nader te bepalen functionaris van de desbetreffende afdeling van het Ministerie van Justitie als deskundige op te roepen voor de voortzetting van de behandeling van de zaak.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM TBS 2007% Tussenbeslissing d.d. 16 november 2007 De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van de Officier van Justitie in de zaak van [terbeschikkinggestelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijvende in [verblijfplaats]. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Zwolle van 3 januari 2007, houdende afwijzing van de vordering van de Officier van Justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Overwegingen: Het hof overweegt dat zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden eisen stelt aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan. De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim tien maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof vooralsnog dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt. Het hof stelt voorop dat betrokkene na de uitspraak van de strafrechter waarbij hem onder meer terbeschikkingstelling is opgelegd ongewenst vreemdeling is verklaard. Betrokkene is volgens de rapportage van de kliniek toe aan de resocialisatiefase, het stadium van verpleging en behandeling waarin door middel van het verlenen van uitgebreidere vrijheden de voortgang kan worden getoetst. De ongewenstverklaring van betrokkene staat echter aan verlofverlening in de weg. Betrokkene is met het oog op overbrenging of uitzetting naar Turkije overgeplaatst naar Veldzicht. Betrokkene verblijft op de afdeling [X]. Hij is en wordt echter niet behandeld. De familie van betrokkene is woonachtig in Nederland. Het gaat in deze zaak om de volgende vraagpunten: 1. Is voldaan aan de voor verlenging van de terbeschikkingstelling gestelde voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging eist (art. 38d, tweede lid, en art. 38e, tweede lid, Sr)? 2. Zo ja, is het voor verlenging van belang of betrokkene een stadium van verpleging heeft bereikt waarin – als er geen sprake zou zijn van ongewenstverklaring – voor hem verlof zou worden aangevraagd? 3. Zo ja, is het voor de verlenging van belang a. welke opvangmogelijkheden er in Turkije zijn? b. dat de ongewenstverklaring van betrokkene zou kunnen worden opgeheven? Ad 1. Is voldaan aan de voor verlenging van de terbeschikkingstelling gestelde voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging eist? Het hof acht op grond van de rapportages van FPC Veldzicht d.d. 17 oktober 2006, I.M. van Woudenberg d.d. 16 augustus 2007 en van T.S. van der Veer d.d. 20 september 2007 aannemelijk dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging eist. Zo heeft Van der Veer onder meer gerapporteerd: “De symptomatologie en de dynamiek rond het TBS-waardige delictgedrag wordt naar de mening van ondergetekende volledig beschreven in de PBC-rapportage, waarbij het in huidige terminologie zou kunnen worden geclassificeerd als een posttraumatische stressstoornis, inmiddels deels in remissie. Daarbij waren er in de delictsituatie triggers samenhangend met een onmachtsituatie. Tevens was betrokkene onder invloed van roesmiddelen. In de actualiteit verkeert betrokkene nog steeds in een onmachtsituatie (nu over de verblijfsstatus en het toekomstig beloop). In het verlengde hiervan kan het recente blowen worden gezien. In het algemeen liet hij in de onderzoeksfase meer emoties zien, zo vernamen onderzoekers. De conclusie is dat het voldoende aannemelijk is dat betrokkene, nadat hij in een situatie in de vrije maatschappij wordt getriggerd, hetzij op het gebied van traumata danwel andere onmachtsituaties, vlot en progressief in staat is om psychiatrische symptomatologie te ontwikkelen, vooral in relatie tot de borderline persoonlijkheidsstoornis (autodestructief gedrag, recidive verslavingsgedrag, inclusief gokken). Betrokkene heeft nog niet kunnen laten zien in welke mate hij zich kan beheersen, anders dan binnen een sterke beheersstructuur met veel externe controle”. Woudenberg schrijft onder meer: “Betrokkene heeft nog veel en intensieve begeleiding en opvang nodig om op verantwoorde wijze in de maatschappij te kunnen terugkeren en het recidiverisico te minimaliseren”. Ad 2. Zo ja, is het voor verlenging van belang of betrokkene een stadium van verpleging heeft bereikt waarin – als er geen sprake zou zijn van ongewenstverklaring – voor hem verlof zou worden aangevraagd? Het hof stelt het volgende voorop. De strekking van de maatregel van terbeschikkingstelling is gelegen in de bescherming van de maatschappij tegen het gevaar dat van bepaalde personen uitgaat. Met het oog op vermindering van dat gevaar ondergaan terbeschikkinggestelden behandeling. Na een fase van uitsluitend intramurale behandeling kan een terbeschikkinggestelde in een stadium van resocialisatie terecht komen. Daarvan is sprake bij betrokkene. Het hof is van oordeel dat het daarmee niet zonder meer mogelijk is om een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling toe te wijzen, als aan een terbeschikkinggestelde die wel zo ver is, de fase van resocialisatie wordt onthouden als gevolg van buiten zijn persoon en toedoen gelegen omstandigheden. Daarmee zou hem immers de mogelijkheid worden ontnomen zich zodanig te ontwikkelen dat aan de voorwaarde voor verlenging niet meer wordt voldaan, waarna een nieuwe vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling zou dienen te worden afgewezen. Naar het oordeel van het hof betreft de ongewenstverklaring op zich een buiten de persoon en toedoen van betrokkene gelegen omstandigheid. Ad 3a. Zo ja, is het voor de verlenging van belang welke opvangmogelijkheden er in Turkije zijn? Het hof stelt voorop dat ervan moet worden uitgegaan dat geen overdracht van de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling op grond van internationale overeenkomsten aan Turkije kan plaatsvinden. Over de opvangmogelijkheden in Turkije wordt in het aanvullend advies van 24 oktober 2007 het volgende opgemerkt: “In Turkije is één instelling welke patiënten met een forensische maatregel behandelt: Bakirkoy in Istanbul. Rapporteur heeft deze instelling in 2005 bezocht. In Bakirkoy ligt het behandelaccent op As-1 problematiek (psychose gerelateerd). As-2 problematiek; persoonlijkheidsstoornissen, worden in Turkije veel minder gezien als een ziektebeeld en in geval van delicten worden personen eerder in het strafcircuit geplaatst dan dat zij worden gediagnosticeerd als patiënt lijdende aan een persoonlijkheidstoornis. Patiënten kunnen in Turkije een beroep doen op de reguliere gezondheidszorg indien zij middels inkomen een volksverzekering hebben. Daarnaast kan men ook zelf behandeling van een psychiater of psycholoog inkopen als particulier. Dit ambulante circuit is in Turkije zeer omvangrijk en doorgaans goed op de hoogte van behandelmethodieken welke in Nederland ook gebruikt worden. Professionele ambulante begeleiding wordt door patiënt niet afgewezen, maar hij kan anderzijds ook niet aangeven wat zijn hulpvraag dan zou zijn. Bovendien is het lastig dit op voorhand te organiseren als niet bekend is wanneer en waar patiënt zal gaan wonen. Ambulante begeleiding in de vorm van een geregeld contact met een psycholoog/psychiater is een wel bekende en toegankelijke vorm van hulpverlening. Indien patiënt zou worden verwijderd uit Nederland, zullen wij bij een overdracht aan de Turkse autoriteiten geen details geven, behalve dat patiënt ongewenst vreemdeling is. Doordat er geen overdracht van de maatregel is, is er ook geen toezicht of regie mogelijk. Patiënt kan en zal zelf zijn eigen hulpverlening organiseren in vrijwilligheid. Bij gebrek aan inkomen zal patiënt de eerste periode zijn aangewezen op hulp van derden. Veldzicht kan patiënt ondersteunen bij het formuleren van een hulpvraag en het tot stand brengen van een eerste contact tussen patiënt en psycholoog/psychiater. Hoe een dergelijke begeleiding er uit zal zien is moeilijk te voorzien. Gelet op de voorgeschiedenis en eerdere opnames zal een langere begeleiding voor de hand liggen. Het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie, een onderdeel van de VN) heeft eerder al te kennen gegeven bereid te zijn patiënt te begeleiden bij aankomst en een eerste introductie met hulpverlening te organiseren. Een plaatsing in een dwingend kader lijkt niet haalbaar nu een WOTS verzoek is afgewezen door het OM. Bovendien verleent patiënt nu zijn instemming niet aan een verzoek tot overdracht van de maatregel. Een hernieuwd verzoek zal (indien alle partijen wel akkoord gaan) naar alle waarschijnlijkheid leiden tot directe invrijheidsstelling bij aankomst in Turkije. Een opname in een instelling is voor patiënt geen optie vanwege het karakter van de instellingen. In feite is de enige optie om patiënt verder te laten profiteren van de ingezette behandeling in de forensische psychiatrie in Nederland, als daarbij gebruik kan worden gemaakt van de daarbij geïndiceerde verloven en vrijheden, of patiënt als ongewenst vreemdeling terug te laten keren naar Turkije en vanuit Nederland, met instemming van patiënt, een hulpverlener te informeren omtrent de problematiek van patiënt. Door de getuige –deskundige De Jong is ter zitting van het hof verklaard als hierboven is weergegeven. Over het resocialisatieperspectief van betrokkene bij beëindiging van de terbeschikkingstelling en uitzetting naar Turkije merken Van Woudenberg respectievelijk Van der Veer het volgende op: “Thans doet zich echter de situatie voor dat betrokkene zijn weg zal moeten vinden in Turkije. Dat betekent dat betrokkene als het ware “in het diepe gegooid” wordt. De meeste kans op werk, van groot belang voor betrokkene om in ieder geval een gestructureerde dagindeling te hebben, is daar gelegen in het toeristengebied. Betrokkene heeft reeds stappen ondernomen om contact te leggen met vier hotels en men heeft in principe positief gereageerd. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat betrokkene er wel in zal slagen om werk te vinden. Echter, verder staat hij dan geheel alleen. Er is geen familie die hem op kan vangen en het zal niet gemakkelijk voor hem zijn anderszins contacten te leggen. Betrokkene is graag tot op zekere hoogte op zichzelf, maar tegelijkertijd vreest hij ook de eenzaamheid. Het is dan ook evenmin onwaarschijnlijk dat betrokkene in deze omstandigheden, blootgesteld aan vele destabiliserende factoren, zoals die ook geformuleerd worden in de risicotaxatielijst HCR-20, vrij snel ten prooi zal vallen aan gevoelens van onvrede, onlust en depressie, zoals dat ook in het verleden is gebeurd. Daarmee is de eerste stap gezet in de richting van verdere destabilisering en dus ook richting recidivegevaar. Immers, betrokkene zal geneigd zijn, vanuit onvrede, onlust en depressie, te streven naar een verdrijving van deze voor hem moeilijk te verdragen negatieve gevoelens. Mogelijk zal hij ook verstek laten gaan bij zijn werk, waardoor hij nog meer tijd heeft die hij zelf zou moeten, maar niet kan structureren. Het is dan niet onaannemelijk dat hij de volgende stap zet en zich, evenals eerder, wederom verliest in het gokken, te meer daar in de toeristenomgeving, waar betrokkene zich denkt te gaan vestigen, waarschijnlijk veel gelegenheid geboden wordt tot gokken. Het is uiteraard niet te voorspellen, hoe de situatie zich verder zal ontwikkelen, maar enkele belangrijke risicofactoren zijn wel gegeven, als betrokkene naar Turkije zal terugkeren, zonder dat er ook maar enig vangnet van behandelaars of familie tegenover staat om hem door kritieke situaties heen te helpen. Bij scoring van de HCR-20 met betrekking tot de situatie van terugkeer naar Turkije is er sprake van een grote mate van blootstelling aan destabiliserende factoren, zoals hiervoor beschreven, waarmee de hantering van het risico bemoeilijkt wordt. In hoeverre betrokkene in die situatie in staat zal zijn om op eigen kracht professionele hulp in te schakelen is eveneens een vraag. In Turkije is een vorm van opvang voor forensische patiënten alleen mogelijk, indien er sprake is van AS I problematiek, zoals psychoses. Bij persoonlijkheidsproblematiek bestaat alleen de mogelijkheid van detentie zonder verdere vorm van behandeling. Datzelfde geldt, als iemand vanuit een ander land naar Turkije wordt uitgezet. Is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek die verdere behandeling en / of begeleiding zou vergen, dan is dat niet mogelijk in een gedwongen kader. Een andere mogelijkheid is dat betrokkene illegaal naar Nederland terugkeert, ondanks zijn uitspraken dat hij dat niet zou doen. In dat geval lijkt hij niet op de steun van zijn ex-vrouw of broer te kunnen rekenen. De broer heeft in ons gemeenschappelijke gesprek heel duidelijk te kennen gegeven slechts een rol van betekenis te kunnen spelen, als hij daarbij ook door behandelaars gesteund zou worden. Ook is de broer heel duidelijk geweest over de opstelling van betrokkene's ex-vrouw. Zij zou eerst willen zien dat betrokkene inderdaad veranderd is, voordat ze opnieuw nader contact met hem zou willen om te voorkomen opnieuw teleurgesteld te worden. Dat betekent dat betrokkene ook dan geheel aan zichzelf zou zijn overgelaten en ook geen werk zou hebben of moeilijk zou kunnen vinden. In deze ongestructureerde omstandigheden zullen gevoelens van eenzaamheid gemakkelijk leiden tot onvrede en depressie met dezelfde, mogelijk risicovolle gevolgen als hiervoor geschetst. Betrokkene heeft nog veel en intensieve begeleiding en opvang nodig om op verantwoorde wijze in de maatschappij te kunnen terugkeren en het recidiverisico te minimaliseren. Bij uitzetting naar Turkije kan op z'n hoogst op vrijwillige basis en in heel beperkte mate een hulpverlener ingeschakeld worden. Dat lijkt momenteel onvoldoende om de risico's adequaat in te dammen”. (Van Woudenberg) “De conclusie is dat het voldoende aannemelijk is dat betrokkene, nadat hij in een situatie in de vrije maatschappij wordt getriggerd, hetzij op het gebied van traumata danwel andere onmachtsituaties, vlot en progressief in staat is om psychiatrische symptomatologie te ontwikkelen, vooral in relatie tot de borderline persoonlijkheidsstoornis (autodestructief gedrag, recidive verslavingsgedrag, inclusief gokken). Betrokkene heeft nog niet kunnen laten zien in welke mate hij zich kan beheersen, anders dan binnen een sterke beheersstructuur met veel externe controle. De huidige mate van psychopathologie rechtvaardigt echter mijns inziens niet langer een volledig intern klinisch verblijf, al vindt dit plaats binnen een speciale setting als die van [afdeling X]. Zou er sprake zijn van een reguliere verblijfsstatus, dan zou een resocialisatie- en rehabilitatietraject zijn opgestart, conform reguliere uitstroomtrajecten binnen de TBS, zoals een gefaseerde uitplaatsing, waarschijnlijk niet via een forensisch psychiatrische afdeling, maar via een woonsetting onder toezicht van de TBS-kliniek. Dit is het type uitstroom dat rapporteur voorstaat, ook gegeven de sociale contacten in Nederland (kinderen). Over de keuze die betrokkene zelf wenst te maken imponeert hij twee boodschappen af te geven, enerzijds wil hij in Nederland blijven, gegeven zijn contacten hier, waarbij hij ook betekenis heeft voor zijn gezin. Met zijn opmerking naar Turkije te willen gaan lijkt hij zich al meer te hebben neergelegd bij de status van ongewenst vreemdeling zijn. In hoeverre in Turkije hem de nazorg kan worden geboden die hij behoeft, laat onderzoeker over aan de competentie van deskundigen op dat gebied. Een voorwaarde dient te zijn dat er regelmatig een ondersteunend contact is met hulpverleners met kennis van vooral de combinatie persoonlijkheidspathologie en delictgevaarlijkheid. Relevant voor trajecten is ook de positie in relatie tot het systeem (familie en gezin). Zie de opmerkingen hierover, reeds gemaakt (sexuele traumatisering binnen de familiecontext, geheim, beperkt begrip). Het levert nog steeds problemen op, vooral op het gebied van interpersoonlijk contact en loyaliteit. Dit leidt ertoe dat bij een plotselinge overplaatsing naar een land waaraan betrokkene ambivalent is verbonden, en waarvan hij de actuele situatie zeer beperkt kan inschatten, het risico op recidive ontsporing zoals hiervoor beschreven als relatief groot wordt ingeschat. Daarbij wordt gerefereerd aan de reeks: onwelbevinden, gebrek aan sociale steun, toegeven aan verslavingsneiging en snel progressieve ontregeling. Zie ook de frequente hulpverleningstrajecten voorafgaande aan de TBS. Betrokkene onderkent dit zelf onvoldoende, te duiden als vermijding en weerstand. De wijze waarop hij vermoedt dat in Turkije met zijn delictverleden wordt omgegaan imponeert als enige overschatting. Daarbij tekent ondergetekende aan dat zij op dit vlak slechts beperkt deskundig is, maar wel bekend met het gegeven dat er sprake is van minder tolerantie en minder mogelijkheden voor forensisch psychiatrische patiënten”. (Van der Veer) Het hof heeft in zijn beslissing van 23 december 2005 (LJN AV1004) overwogen: “Voor de rechter die een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling beoordeelt, geldt bij die beslissing een wettelijke toets: eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel? Aan te nemen valt dat met `anderen' en `personen' niet louter gedoeld wordt op personen die zich op het Nederlandse grondgebied bevinden. In het kader van de beoordeling van de verlengingsvordering ligt het weinig voor de hand dat de rechter de koers van het beleid ten aanzien van de terbeschikkinggestelde in volle omvang bepaalt. Dit klemt te meer nu de verlengingsrechter geen zeggenschap heeft over het verlenen van verlof en de keuze voor de rechter dus slechts zeer beperkt is. De oplossing van het geschetste dilemma ligt, staatsrechtelijk bezien, niet zozeer in handen van de rechter, maar in die van de administratie. De aangewezen weg is dat de officier van justitie die meent dat de vreemdeling uitgezet dient te worden, afziet van het indienen van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Overigens acht het hof het niet uitgesloten dat in geval het recidivegevaar nog niet geheel tot een aanvaardbaar niveau is gereduceerd, maar het gevaar wel in verregaande mate is gedempt een oplossing kan worden gevonden in opvangmogelijkheden in de vreemde staat waarnaar de vreemdeling wordt uitgezet. In een dergelijk geval dient een duidelijk perspectief van opvang in de vreemde staat te bestaan”. Het hof is gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van betrokkene van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het gevaar in zodanige mate is gedempt dat een oplossing kan worden gevonden in opvangmogelijkheden in de vreemde staat waarnaar de vreemdeling wordt uitgezet. Het hof overweegt hierbij nog dat in het stadium van de behandeling en resocialisatie dat betrokkene heeft bereikt hem bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in Nederland van de terbeschikkingstelling - als geen sprake zou zijn van ongewenstverklaring - slechts geleidelijk aan meer vrijheden buiten een inrichting zouden worden verleend. Ad 3b. Zo ja, is het voor de verlenging van belang dat de ongewenstverklaring van betrokkene zou kunnen worden opgeheven? Door de raadsman van betrokkene is naar voren gebracht dat de betrokkene door het hof in de gelegenheid kan worden gesteld om de opheffing van de ongewenstverklaring te verzoeken teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen in Nederland in het kader van de voortzetting van de terbeschikkingstelling het resocialisatietraject met bijbehorende verloven te volgen. Er is ter terechtzitting van het hof gewezen op een geval waarin de ongewenstverklaring van een terbeschikkingstellinggestelde zou zijn opgeheven op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. Volgens hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft opgemerkt, wordt door de Afdeling rechtspraak van de Raad van State echter het verlenen van proefverlof (op zich) niet als een grond voor opheffing beschouwd. Van belang zou mogelijk kunnen zijn dat niet alleen betrokkene maar ook de naaste familie van betrokkene reeds langdurig in Nederland verblijft. De vraag die in dit kader rijst, is of de omstandigheid dat overbrenging van betrokkene naar Turkije op welke wijze dan ook niet als een passende voortzetting van de terbeschikkingstelling kan worden gezien, - al dan niet in combinatie met andere omstandigheden - grond zou kunnen geven aan een toewijzing van een verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring. Het hof kan niet anders dan constateren dat de beslissing omtrent een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring aan de minister van justitie toekomt (artikel 68 Vreemdelingenwet 2000). Slotsom Beëindiging van de terbeschikkingstelling stuit af op het recidivegevaar alsmede op het gebrek aan een passende voorziening in Turkije. Verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene zonder nadere voorzieningen zou ertoe leiden dat betrokkene – hoewel hij aan een resocialisatietraject toe is - in een situatie blijft dan wel weer terecht komt die niet of nauwelijks verschilt van het regime van een gevangenis of die in feite zou neerkomen op plaatsing in een longstay voorziening. Nu het alternatief van een voortgezet verblijf in Nederland na (mogelijke) opheffing van de ongewenstverklaring onvoldoende onderzocht is zal het hof de betrokkene niet alleen in de gelegenheid stellen om een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring te doen, maar ook aan de Advocaat-Generaal verzoeken naar het standpunt van de staatsecretaris van justitie in deze te vragen en tevens verzoeken een door de Advocaat-Generaal nader te bepalen functionaris van de desbetreffende afdeling van het Ministerie van Justitie als deskundige op te roepen voor de voortzetting van de behandeling van de zaak. Op basis van de gevraagde, nadere informatie en de nadere behandeling van de zaak zal het hof een beslissing nemen omtrent de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Tussenbeslissing: Het hof: Heropent de behandeling van de zaak om vermelde redenen en schorst het onderzoek tot een nadere terechtzitting in februari 2008. Stelt de betrokkene in de gelegenheid tot het doen van een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring. Verzoekt de advocaat-generaal ervoor zorg te dragen dat aan de Staatssecretaris van Justitie wordt verzocht schriftelijk haar standpunt kenbaar te maken zoals hiervoor is omschreven. Beveelt voorts de oproeping van betrokkene en de door de Advocaat-Generaal nader te bepalen functionaris van de desbetreffende afdeling van het Ministerie van Justitie als deskundige tegen bovenvermelde datum, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman. Aldus gedaan door mr Lensing als voorzitter, mrs Van der Herberg en Rutgers van der Loeff als raadsheren, en drs Poll en drs van Weers als raden, in tegenwoordigheid van mr Bosma als griffier, en op 16 november 2007 in het openbaar uitgesproken. Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.