
Jurisprudentie
BB8292
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers245751 / HA ZA 05-2073
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers245751 / HA ZA 05-2073
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overheid en marktwerking. Overheidsaansprakelijkheid in verband met verhindering toetreding private partijen tot de markt van explosievenopsporing?
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 245751 / HA ZA 05-2073
Vonnis van 7 november 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T&A SURVEY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W.I. Wisman.
Partijen zullen hierna T&A en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 27 juni 2005;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties van de zijde van T&A;
- de tijdens de pleidooien op 26 maart 2007 overgelegde pleitnotities van mr. A.J.F. de Jager, advocaat te Amsterdam, namens T&A en van de procureur van de Staat.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
T&A
2.1. T&A is een geofysisch en milieukundig onderzoeksbureau, actief op het gebied van explosievenopsporing in binnen- en buitenland. T&A legt zich in het bijzonder toe op explosievenopsporing met gebruikmaking van de zogenaamde elektromagnetische inductietechniek. T&A zelf verricht bij de opsporing geen civieltechnische (graaf)werkzaamheden.
2.2. T&A beschikt sinds de hieronder genoemde data over de volgende aan haar (op grond van toepasselijke regelgeving) toegekende certificaten, die verband houden met de bevoegdheid om de hierboven genoemde werkzaamheden uit te voeren:
ISO-9001 1 juli 1998
VCA * 11 oktober 1999
VCA ** januari 2001
ontheffing Wet wapens en munitie 20 februari 2004
Explosievenopsporing en -ruiming in Nederland
2.3. De Nederlandse bodem herbergt nog een aanzienlijke hoeveelheid explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Jaarlijks wordt gemiddeld circa 50 ton explosieven onschadelijk gemaakt. Voorafgaande aan het onschadelijk maken of ruimen wordt explosievenonderzoek verricht. Dit bestaat uit twee fasen, namelijk die van historisch onderzoek en die van opsporing van explosieven.
Het historisch onderzoek houdt in dat op basis van bronnenonderzoek wordt ingeschat of in een bepaald gebied de aanwezigheid van niet-ontplofte explosieven te verwachten is. Aan degene die het historisch onderzoek verricht worden geen bijzondere eisen in de zin van certificaten etc. gesteld.
Bij het opsporen van de explosieven gaat het om werkzaamheden die kunnen bestaan uit oppervlaktedetectie en dieptedetectie. De detectie ging en gaat niet zelden gepaard met civieltechnische graafwerkzaamheden, teneinde na te gaan of een door middel van detectie aangetroffen verstoring in de bodem al dan niet een niet gesprongen explosief (blindganger) is.
Indien bij het opsporingsonderzoek daadwerkelijk blindgangers worden aangetroffen, wordt het sluitstuk gevormd door de ruimingswerkzaamheden, dat wil zeggen het onschadelijk maken, afvoeren en vernietigen van een voorwerp waarvan de exacte ligplaats bij de opsporingswerkzaamheden op of onder het maaiveld is gedetecteerd.
2.4. De gemeenten, op het grondgebied waarvan zich (vermoedelijke) blindgangers bevinden, nemen de beslissingen aangaande de opsporing en ruiming van deze explosieven. In beginsel dragen de gemeenten ook de kosten daarvan. Sinds 1986 is een rijksbijdrage¬regeling van kracht.
De ruimingswerkzaamheden (in de zin van het onschadelijk maken van een eenmaal opgespoorde blindganger) waren èn zijn voorbehouden aan de experts van de explosievenopruimingsdiensten van de verschillende onderdelen van het Ministerie van Defensie (verder gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als de EOD).
Voor de civieltechnische ondersteuning in het kader van de opsporing en ruiming van de explosieven wordt een beroep gedaan op civieltechnische aannemers. Al vóór de openstelling van de markt voor opsporingswerkzaamheden is door enkele aannemers geïnvesteerd in machines en apparatuur teneinde aan hoge door de EOD gestelde veiligheidseisen te kunnen voldoen. Op aanwijzing van de EOD werden aanvankelijk door de gemeenten slechts de bedrijven Leemans, Monshouwer (in de stukken ook aangeduid als Monshouwer-Saricon of Saricon), EMW/Heijmans en Van den Herik ingeschakeld.
De markt voor explosievenopsporing
2.5. Met ingang van 1 januari 1994 is in werking getreden het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1994 (hierna: Bijdragebesluit 1994). Tegelijkertijd werd vanaf 1994 het budget voor de rijksbijdrageregeling verlaagd, aangezien de kosten van de EOD niet meer aan de gemeenten in rekening werden gebracht. Het Rijk kon op grond van het Bijdragebesluit 1994 wel bijdragen in de kosten van opsporingswerkzaamheden door marktpartijen, maar in de periode tot 1 augustus 1998 was het vrijwel uitsluitend de EOD die de opsporing van explosieven verrichtte.
In het kader van de uitvoering van het Bijdragebesluit 1994 heeft het Ministerie van Financiën, mede op verzoek van marktpartijen die voor gunning van opsporings¬werkzaamheden in aanmerking kwamen, op 31 juli 1998 de circulaire 'Voorlopige eisen en voorwaarden inzake opsporingswerkzaamheden naar conventionele explosieven door gemeentelijke en civiele explosieven opsporingsbedrijven' vastgesteld. Indien aan deze eisen en voorwaarden is voldaan, komen de op de desbetreffende gemeente drukkende kosten van de opsporingswerkzaamheden (verricht door anderen dan de EOD) voor een bijdrage van het Rijk in aanmerking. Daarmee werd de markt voor de explosievenopsporing ook feitelijk opengesteld voor civiele opsporings¬bedrijven. Voor de (overgangs)periode van 1 augustus 1998 tot 1 januari 1999 werd, teneinde marktpartijen bij het verrichten van opsporingswerkzaamheden in een gelijke uitgangspositie als de EOD te brengen, bepaald dat de kosten voor 100% declarabel waren.
2.6. In de loop van 1999 is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1999 in werking getreden het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (hierna: Bijdragebesluit 1999). Dit besluit voorziet in een rijksbijdrage van maximaal 90% in de kosten voor opsporing of ruiming, voor zover deze uitgaan boven een door de gemeenten te betalen drempelbedrag. Ingevolge het Bijdragebesluit 1999 worden de opsporings- en ruimingswerkzaamheden door de EOD niet langer kosteloos verricht. In het Bijdragebesluit 1999 is voor de eisen waaraan opsporingsbedrijven moeten voldoen, verwezen naar de bijlage bij de hierboven onder 2.5 genoemde circulaire van 31 juli 1998 en is (in artikel 2, lid 5, aanhef en onder c) bepaald dat opsporingswerkzaamheden die zijn uitgevoerd door personeel dat en bedrijven die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, niet voor een bijdrage in aanmerking komen. De uitvoering van het Bijdragebesluit 1999 is per 1 januari 2000 van het Ministerie van Financiën overgedragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2.7. Met ingang van 1 januari 2003 is het Bijdragebesluit 1999 op enkele punten gewijzigd. Zo werd het vergoedingspercentage voor de gemeenten beperkt tot 80%.
2.8. Indien een gemeente in aanmerking wenst te komen voor een bijdrage in de kosten van opsporing van explosieven, dient de gemeente daartoe een verzoek in te dienen bij het verantwoordelijke ministerie (eerst Financiën, vervolgens Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en thans Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Bij deze opeenvolgende ministeries is sedert 1982 de heer [A] (hierna: [de heer A]) nauw betrokken geweest bij de toetsing van aanvragen van de gemeenten om een bijdrage op grond van de rijksbijdrageregeling. In het verlengde daarvan gaf [de heer A] aan gemeenten inlichtingen omtrent de inhoud van de rijksbijdrageregeling.
Rapport Deloitte & Touche
2.9. Bij T&A - en enkele andere bedrijven die sinds 1998 op de markt van de explosievenopsporing zijn toegetreden - is op enig moment het vermoeden ontstaan, dat de toetreding op de markt bemoeilijkt of verhinderd werd door de bemoeienis van de centrale overheid met de explosievenopsporing en -ruiming. Bij brief van 14 januari 2000 diende VNO-NCW namens onder meer T&A een klacht in bij het Centraal Kennis- en Informatiepunt van het Ministerie van Economische Zaken op grond van de Aanwijzing inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst. Deze klacht heeft er toe geleid dat op 21 december 2000 aan Deloitte & Touche Forensic Services de opdracht is gegeven om aan de hand van de ingediende klachten vast te stellen of de wel ingeschakelde bedrijven bevoordeeld zijn ten opzichte van de niet, dan wel minder ingeschakelde bedrijven. Daarbij is in het bijzonder de rol van [de heer A] onder de loep genomen.
2.10. Deloitte & Touche is in haar rapport van 12 februari 2001 tot de volgende conclusies gekomen:
'* Formeel gezien is het de gemeente die de keuze maakt met welke leverancier zaken gedaan zullen worden.
* De betrokken ambtenaar vervult zijn huidige functie en de daarmee gemoeide werkzaamheden al vele jaren; hoewel een formele rol bij het gunningsproces door ons niet is vastgesteld, zijn wij wel van mening dat hij frequent zeer betrokken is geweest bij de diverse projecten. Zo heeft hij op verzoek van de gemeenten deelgenomen aan projectorganisaties die toezagen op de uitvoering van de werkzaamheden. Kennelijk ziet het land in de betrokken ambtenaar een deskundige die namens de overheid, op dit moment BZK, kan adviseren omtrent de bijdrageregeling en daartoe behorende inhoudelijke aspecten. In de praktijk blijkt de betrokken ambtenaar wel degelijk bij het gunningsproces betrokken. De mate waarin kon door ons niet (exact) worden vastgesteld.
* De betrokken ambtenaar houdt zich bezig met het beoordelen van en adviseren over uitgebrachte offertes. De betrokken ambtenaar bezoekt, zowel op verzoek als uit eigen beweging, projecten/gemeenten en vervult een adviserende rol. Ten aanzien van deze door de betrokken ambtenaar ingevulde adviesfunctie hebben wij geen grondslag kunnen vinden in het Bijdragebesluit dan wel een door het Ministerie opgestelde functieomschrijving.
* Het is voorgekomen dat de betrokken ambtenaar namen heeft doorgegeven van bedrijven aan gemeenten, zonder daarbij alle marktpartijen op te noemen. Wij hebben dit vastgesteld bij de gemeente Groesbeek. De betrokken ambtenaar heeft tevens verklaard dat hij het afgelopen jaar in nog één geval een aantal namen heeft doorgegeven. Aangezien dit echter niet het geval is in alle geuite klachten, hebben wij niet kunnen vaststellen of dit incidenteel is gebeurd of structureel het geval is.
* In de loop der jaren is een situatie ontstaan, dat de betrokken ambtenaar een te brede invulling heeft gegeven aan zijn werkzaamheden als gevolg van het ontbreken van adequaat toezicht op zijn functioneren.
Op basis van deze bevindingen zijn wij van mening dat geen bewijs bestaat om te komen tot de kwalificatie dat de ingediende klachten gegrond zijn. Een bewuste bevoordeling dan wel benadeling van genoemde bedrijven is niet aangetoond.
Wel is vastgesteld dat de betrokken ambtenaar invulling heeft gegeven aan een adviesfunctie, waarvoor geen grondslag in de bijdrageregeling is te vinden. Niet is uit te sluiten dat de betrokken ambtenaar bij deze, vanuit het verleden ontstane, invulling van de adviesfunctie, uitlatingen heeft gedaan, die voor gemeenten mede bepalend zijn geweest bij de invulling van het opsporen van explosieven.
(...)
Uit ons onderzoek is niet gebleken dat de betrokken ambtenaar beloningen heeft ontvangen, noch hebben wij daar aanwijzingen voor vastgesteld.'
2.11. Voorafgaand aan het aanhangig maken van de onderhavige procedure is op verzoek van T&A een voorlopig getuigenverhoor gehouden, waarbij onder anderen [de heer A] en diverse gemeenteambtenaren zijn gehoord.
3. Het geschil
3.1. T&A vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- voor recht verklaart dat de Staat sinds 1 augustus 1998 jegens T&A onrechtmatig handelt en heeft gehandeld;
- de Staat veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding aan T&A, nader op te maken bij staat;
- de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. T&A legt - samengevat - aan haar vordering ten grondslag dat de Staat gemeenten stelselmatig, bewust en opzettelijk onjuist heeft geadviseerd daar waar het de erkenning van T&A betreft, alsmede dat de Staat welbewust onjuiste informatie aan gemeenten heeft verstrekt met betrekking tot de certificering van T&A en in dit verband een directe koppeling heeft gemaakt met het al dan niet honoreren door de Staat van een verzoek om een rijksbijdrage op grond van de sedert 1 augustus 1998 geldende regelingen in het Bijdragebesluit 1994, de circulaire van 31 juli 1998 en het latere Bijdragebesluit 1999. Voorts stelt zij dat de Staat, niettegenstaande het gebrek aan technische deskundigheid bij de Staat, gemeenten heeft geadviseerd met betrekking tot de door T&A gebruikte (technische) methode, bij welke advisering hij zich ten onrechte als deskundige heeft gepresenteerd, alsmede dat de Staat ten onrechte aan gemeenten heeft te kennen gegeven dat de door T&A gebruikte technische methode een restrisico inhoudt. De Staat heeft aldus, volgens T&A, met onjuiste informatie en op onjuiste gronden de besluitvorming bij gemeenten beïnvloed ter zake van de aanbesteding van het explosievenopsporingsonderzoek en aldus bewust en opzettelijk de eer en goede naam van T&A aangetast, waardoor T&A opdrachten is misgelopen.
Bij repliek heeft T&A haar stellingen nader toegelicht en zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een patroon van advisering door de Staat en betrokkenheid van de Staat bij de aanbesteding door gemeenten van opsporing, benadering en ruiming van explosieven, welke advisering en betrokkenheid onrechtmatig is jegens T&A en waardoor T&A schade lijdt. T&A stelt zich in dit verband op het standpunt dat de Staat bij monde van [de heer A] bepaalde aannemers heeft aangeraden aan gemeenten. Bij pleidooi heeft T&A daarover nader aangevoerd dat de Staat aldus het ontstaan dan wel het in stand blijven van een regionale marktverdeling heeft veroorzaakt.
3.3. T&A heeft haar vordering toegelicht met de beschrijving van een groot aantal situaties waarin een gemeente opdracht heeft gegeven tot de opsporing van explosieven, waarbij volgens de stellingen van T&A is gebleken dat de Staat - in de persoon van [de heer A] - op onoorbare wijze het aanbestedings- of gunningsproces heeft beïnvloed. Bij dagvaarding heeft T&A genoemd de gevallen Eindhoven, Uithoorn, Sliedrecht, Leiden, Hengelo, Renkum en Arnhem. Bij repliek heeft T&A hieraan toegevoegd de gevallen Amsterdam, Apeldoorn, Arcen en Velden, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Bodegraven, Delfzijl, Den Haag, Doetinchem, Enschede, Heusden, Maasbree, Moerdijk, Noordenveld, Overbetuwe, Papendrecht, Vriezeveen/Almelo, Venray, Woerden/Harmelen en Zutphen.
3.4. Met betrekking tot de 'regionale marktverdeling' heeft T&A ten pleidooie een kaart getoond, waaruit volgens haar stellingen blijkt dat een groot deel van de opdrachten voor de opsporing van explosieven per regio aan een bepaalde aannemer wordt gegund, en aangevoerd dat de Staat het er door middel van richtinggevende advisering toe heeft geleid dat deze regionale marktverdeling is ontstaan en in stand blijft. Daarnaast heeft T&A gesteld, en door middel van aan de pleitnotities gevoegde staafdiagrammen onderbouwd, dat de markt ook na het openstellen daarvan nog voor 85 tot 90 procent wordt gedomineerd door de hiervoor onder 2.4 genoemde bedrijven, terwijl het volgens haar stellingen te verwachten zou zijn dat dit marktaandeel inmiddels tot 40 % zou zijn gezakt.
3.5. De Staat heeft - in het algemeen en per hierboven genoemd geval - betwist dat feitelijk van richtinggevende advisering en/of onjuiste informatieverstrekking over de geschiktheid van T&A sprake is geweest. Volgens de Staat is slechts aan de orde, dat [de heer A] - overeenkomstig de hem opgedragen taak - aan gemeenten informatie heeft verschaft over de rijksbijdrageregeling.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toetsingskader
4.1. Bij de beoordeling van het verwijt aan de Staat dat hij door onjuiste en richtinggevende informatieverstrekking en advisering in het kader van de uitvoering van de Bijdragebesluiten 1994 en 1999 de toetreding van T&A tot de markt voor explosievenopsporing heeft verhinderd althans bemoeilijkt, stelt de rechtbank voorop dat het op zichzelf niet onrechtmatig is dat de Staat gemeenten inlicht en adviseert over de inhoud van de rijksbijdrageregeling en de in verband daarmee aan de opsporingsbedrijven te stellen eisen.
Dat neemt niet weg dat de inrichting van de Bijdragebesluiten 1994 en 1999, waarbij de deskundigheids- en veiligheidseisen die worden gesteld aan explosievenopsporingsbedrijven rechtstreeks zijn gekoppeld aan de mogelijkheid een rijksbijdrage te ontvangen, het risico in zich bergt dat advisering daarover leidt tot beïnvloeding van het aanbestedings- en gunningsgedrag van gemeenten. Hierbij speelt een rol dat, naar tussen partijen vaststaat, gemeenten die geconfronteerd worden met de noodzaak van explosievenopsporingsonderzoek er belang bij hebben in een zo vroeg mogelijk stadium de zekerheid te hebben, dat de door hen te maken kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat immers vaak om zeer kostbare projecten. Gemeenten zullen derhalve geneigd zijn om suggesties aangaande gunning en aanbesteding van de zijde van de Staat op te volgen. Voorts geldt dat de concurrentie in zoverre is beperkt, dat het tegen lage kosten aanbieden van de opsporingswerkzaamheden nauwelijks een concurrentievoordeel oplevert, nu de kosten boven het drempelbedrag - indien aan de overige vereisten van het toepasselijke Bijdragebesluit is voldaan - vrijwel geheel door de Staat worden vergoed. Een en ander betekent dat de Staat een zekere machtspositie heeft ten opzichte van de gemeenten die zich geconfronteerd zien met de noodzaak de opsporing van explosieven aan te besteden.
De hierboven weergegeven omstandigheden brengen mee, dat de uitvoering van en het verstrekken van informatie over de rijksbijdrageregeling dienen te worden gekenmerkt door een buitengewone zorgvuldigheid. Zulks geldt te meer, nu de Staat met de vaststelling van de 'Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst' juist heeft beoogd verstoring van de marktwerking door de rijksoverheid tegen te gaan.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank handelt de Staat in beginsel onrechtmatig jegens een bepaalde marktpartij indien het betrokken ministerie over haar onjuiste of misleidende informatie verschaft. Hetzelfde geldt indien op andere wijze door de advisering van de Staat een bepaalde marktpartij feitelijk van mededinging wordt uitgesloten. Daarbij kan gedacht worden aan het in het kader van die advisering naar voren schuiven van sommige bedrijven, waardoor andere buiten beeld blijven.
Patroon van onrechtmatig handelen?
4.3. Voor zover T&A zich op het standpunt stelt dat, indien komt vast te staan dat sprake is van een zeker patroon van beïnvloeding door de Staat (in de persoon van [de heer A]) van het gemeentelijk aanbestedings- en gunningsproces, daarmee het onrechtmatig handelen jegens T&A in beginsel gegeven is en vervolgens in abstracto kan worden vastgesteld welk marktaandeel T&A is misgelopen, wordt dit standpunt verworpen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat - naar door de Staat ten pleidooie terecht is aangevoerd - in het aanbestedings- en gunningsgedrag van de gemeenten vele factoren een rol kunnen spelen. Zo geldt dat óók indien niet van richtinggevende advisering sprake is, het met een innovatieve methode betreden van een voorheen gesloten markt op de nodige weerstand kan stuiten. Ook het feit dat de 'gevestigde' bedrijven eerder hun naam hebben kunnen vestigen op het terrein van de (ondersteuning van de) explosievenopsporing, maakt de toetreding voor andere, nieuw op deze markt komende bedrijven lastiger. De regionale verdeling, voor zover daarvan sprake is, kan voorts samenhangen met de wens van gemeenten een bedrijf uit de eigen regio van werk te voorzien. Tenslotte geldt, zoals ook door T&A wordt erkend, dat gemeenten er niet of nauwelijks voordeel bij hebben dat T&A - naar haar eigen zeggen - veel goedkoper is dan de 'traditioneel' werkende bedrijven, nu de kosten grotendeels worden vergoed via de rijksbijdrageregeling. Voor zover zou komen vast te staan dat een 'patroon van beïnvloeding' bestond, kan daaruit derhalve nog niet worden afgeleid dat T&A om die reden een marktaandeel is misgelopen.
Goede naam T&A beschadigd?
4.4. Voor zover de stellingen van T&A ertoe strekken dat onrechtmatig jegens haar is gehandeld doordat door toedoen van de Staat, in de persoon van [de heer A], haar goede naam is beschadigd als gevolg van het doen van onjuiste mededelingen, geldt dat T&A onvoldoende heeft gesteld waaruit kan volgen dat niet alleen in het kader van een bepaald project negatieve uitlatingen over T&A zijn gedaan, maar ook dat T&A stelselmatig in diskrediet is gebracht en dit de toetreding van T&A tot de markt heeft belemmerd.
Onrechtmatigheid in specifieke gevallen
4.5. T&A heeft voorts een aantal specifieke gevallen besproken waarin volgens haar onrechtmatig is gehandeld door beïnvloeding van het aanbestedings- en gunningsproces. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee door T&A een begin van bewijs bijgebracht, dat er in specifieke gevallen van richtinggevende en daarmee - aan de hand van de hierboven onder 4.2 omschreven maatstaf - van onrechtmatige informatieverstrekking of advisering door [de heer A] sprake is geweest. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op hetgeen is vermeld in de hierboven geciteerde conclusies van het rapport van Deloitte & Touche. Voorts is bij het voorlopig getuigenverhoor door [B] van Rijkswaterstaat verklaard (casus Sliedrecht, januari 2004), dat tijdens een bespreking van verschillende offertes (waaronder een offerte van T&A) door [de heer A] is medegedeeld dat het twijfelachtig was of het ministerie positief zou kunnen adviseren als T&A de opdracht zou krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat van toewijzing van een vordering tot schadevergoeding gebaseerd op één of meer van deze specifieke gevallen echter alleen sprake kan zijn, indien per geval komt vast te staan dat een gemeente tijdens het aanbestedings- en gunningsproces zodanig op onrechtmatige wijze is beïnvloed, dat daar waar eerst een reële kans bestond dat T&A de desbetreffende opdracht zou krijgen, deze kans verloren is gegaan.
4.6. De rechtbank zal T&A in verband hiermee in staat stellen zich bij akte nader uit te laten over de gevallen waarvan zij van oordeel is dat aan bovenomschreven maatstaf is voldaan. T&A zal zich dan tevens nader kunnen uitlaten over de vraag, of zij ten aanzien van deze specifieke gevallen nog bewijs wenst te leveren en op welke wijze. De Staat zal hierop vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren.
Verjaring
4.7. De Staat heeft - subsidiair - een beroep gedaan op verjaring van de vorderingen van T&A, voor zover het gaat om casus die zich afspeelden meer dan vijf jaar vóór het uitbrengen van de dagvaarding, zijnde de eerste daad van rechtsvervolging van T&A.
T&A heeft het beroep op verjaring bestreden met de stelling, dat het lange tijd heeft geduurd voordat voor haar duidelijk werd op welke wijze en door wie haar toetreding tot de markt werd bemoeilijkt. T&A heeft - na allerlei onderzoek - de Staat bij brief van 24 maart 2004 aansprakelijk gesteld. Pas vanaf die datum kan van subjectieve bekendheid met de aansprakelijke persoon, als vereist in artikel 3:310, lid 1 BW, gesproken worden, aldus T&A.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat reeds met het aan T&A ter kennis komen van het rapport van Deloitte & Touche van 12 februari 2001 gesproken kan worden van 'bekendheid met de aansprakelijke persoon' als bedoeld in artikel 3:310, lid 1 BW. Uit dat rapport, waarop T&A ter onderbouwing van haar vordering uitdrukkelijk een beroep doet, komt immers in voldoende mate naar voren dat in bepaalde gevallen sprake zou kunnen zijn van richtinggevende advisering door [de heer A], hetgeen het voor T&A mogelijk maakte de Staat aansprakelijk te stellen voor haar schade. Daaraan doet niet af dat T&A toen niet op de hoogte was van alle gevallen die zij in deze procedure ter onderbouwing naar voren brengt.
4.9. T&A beroept zich voorts op haar brief van 24 maart 2004 waarbij zij de Staat aansprakelijk heeft gesteld voor de door haar geleden schade. Deze brief dient naar het oordeel van de rechtbank te worden opgevat als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317, lid 1 BW. Dit brengt mee dat de rechtsvorderingen die zijn ontstaan in de periode vóór 24 maart 1999 zijn verjaard. Bij de hierboven onder 4.6 omschreven opgave door T&A dienen derhalve gevallen van voor deze datum buiten beschouwing te worden gelaten.
Slotsom
4.10. De rechtbank zal T&A toelaten zich bij akte nader uit te laten als hierboven onder 4.6 omschreven. De zaak wordt hiertoe verwezen naar de rol van 19 december 2007.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van 19 december 2007 voor uitlaten aan de zijde van T&A met het doel als hierboven weergegeven in rechtsoverweging 4.6;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen, mr. M.A. van der Ham en mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.