
Jurisprudentie
BB8284
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-11-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers123167 / HA ZA 06-963 - 2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers123167 / HA ZA 06-963 - 2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vraag of opdracht is verleend wordt bevestigend beantwoord.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 123167 / HA ZA 06-963
Vonnis van 12 september 2007
in de zaak van
de maatschap HOLTROP en haar leden
[eiser] en [eiser]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.G.M. Hovius,
advocaat mr. H.Th. Schravenmade te Maarssenbroek, gemeente Maarssen,
tegen
Stichting ISALA KLINIEKEN,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. A.J.D. Bekius.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 maart 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 juni 2007
- het procesverbaal van tegenverhoor van 21 augustus 2007
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Isala is bij tussenvonnis van 28 maart 2007 toegelaten tot bewijslevering met betrekking tot haar stelling dat aan de heer [eiser], een der leden van de maatschap Holtrop, door Isala bij monde van de heer [A] opdracht is gegeven om kandidaten voor de functie van zorgmananager chirurgie te werven middels “stille search”. Zo’n opdracht zou impliceren dat er geen advertentiekosten behoorden te worden gemaakt zodat Holtrop ten onrechte het bedrag aan wervende advertenties in NRC Handelsblad en Volkskrant van EUR 21.563,99 bij Isala in rekening heeft gebracht.
2.2. Isala heeft haar toenmalige interim-manager [A], destijds functionerend als voorzitter van de raad van bestuur, doen horen als getuige. Deze heeft verklaard in een gesprek te zijnen huize in Utrecht uitdrukkelijk met [eiser] te hebben afgesproken dat stille search zou plaatsvinden. Over de wijze waarop eerder door Holtrop met succes zoekopdrachten voor Isala waren vervuld, had hij niet met hem gesproken.
2.3. Toen zijn oog was gevallen op de in de krant geplaatste advertentie had hij zijn medewerker [B] gebeld, aldus [A], om tegenover deze zijn verbazing te uiten. Toen [B] zich op zijn beurt over die verbazing verwonderde had hij, [A], aan [B] uitgelegd dat hij met [eiser] had afgesproken dat er niet zou worden geadverteerd. Niettemin had hij besloten Holtrop niet onmiddellijk te bellen “want ik wilde geen ruzie met ze en ik dacht dat we eerst maar eens moesten zien of er geschikte kandidaten zouden uitkomen”.
2.4. Die laatste woorden suggereren dat [A] bereid zou zijn de rekening voor de advertenties alsnog te fiatteren indien zij een geschikte kandidaat zouden opleveren. Dat laatste was echter niet gebeurd.
Door niet direct in te grijpen in wat volgens [A] niet de afgesproken werkwijze was lijkt hij bovendien voor lief te hebben genomen dat er nog meer advertenties zouden volgen op die ene advertentie die hij zelf had gezien, en dat er dus nog meer kosten zouden worden gemaakt, mogelijk met in het achterhoofd de gedachte – zie boven – dat “pay” kon volgen als de advertenties een “cure” zouden opleveren.
2.5. In de opdrachtbevestiging van Holtrop van 10 oktober 2005 staat een mededeling over “eventuele advertentiekosten” en “selectie van de ontvangen brieven (onder andere via onze website)”. [A] heeft die brief mede ondertekend ten blijke van zijn instemming maar stelt hem niet uitvoerig gelezen te hebben “want ik ging er van uit dat de opdrachtbevestiging zou zijn conform het tussen mij en de heer [eiser] besprokene”.
Het dunkt de rechtbank dat dat laatste niet zonder meer blijk geeft van voldoende professionaliteit van een fungerend voorzitter van een raad van bestuur die zich als enige functionaris met de opdrachtnemer heeft onderhouden. Bovendien is het spiegelbeeld van het aan die uitlating ten grondslag liggende vertrouwen in de wederpartij dat [eiser] er op zijn beurt op mocht vertrouwen dat een man in de positie van [A] zijn handtekening onder zo’n document slechts na rijp beraad en weloverwogen plaatst, dat wil zeggen na grondige lezing van de tekst boven die handtekening. Daar komt nog bij dat Holtrop in het verleden voor Isala bij dergelijke opdrachten succesvol was geweest met werving door middel van advertenties. Daarover zegt [A] niet met [eiser] te hebben gesproken. De rechtbank acht dat niet geloofwaardig. [eiser] heeft in contra-enquête verklaard dat [A] in hun gesprek had gezegd dat Isala tevreden was over de wijze waarop Holtrop eerdere opdrachten had afgehandeld. Dat ligt ook voor de hand nu Holtrop andermaal werd benaderd met een opdracht. Dan moet toch tenminste de methodiek van uitvoering van die eerdere opdrachten kort ter sprake zijn geweest. [eiser] heeft ook verklaard dat [A] uit zijn uitlatingen moet hebben begrepen dat Holtrop het zou doen “op dezelfde wijze als in die bewuste eerdere zes procedures”.
2.6. De verklaring van [A] is de verklaring van een partijgetuige. Andere getuigen zijn door Isala niet voorgebracht. Daar tegenover staat de verklaring van [eiser]. Deze betwist niet alleen uitdrukkelijk dat de afspraak met betrekking tot stille search is gemaakt maar hij stelt ook dat de namen van de kranten waarin zou worden geadverteerd, uitdrukkelijk zijn genoemd. Verder zijn de advertentieteksten voorafgaand aan plaatsing tussen hem en Isala uitgewisseld per e-mail, zoals ook blijkt uit de desbetreffende bewijsstukken die in de procedure zijn overgelegd. [eiser]’s verdere contacten met Isala zijn gelopen via de heer [B]. Deze was blijkbaar niet geïnformeerd, zoals [A] zelf ook heeft verklaard, over enige bijzondere afspraak met betrekking tot stille search. Ook dat gegeven wekt bevreemding in het licht van de delegatie door [A] aan [B] van de uitvoering van de wervingsprocedures en de duidelijke tekst van de opdrachtbevestiging die (ook) [B] onder ogen moet hebben gekregen.
2.7. De getuige [B] heeft overigens verklaard niet uit eigen wetenschap op de hoogte te zijn van enige afspraak over stille search die zou zijn gemaakt tussen [A] en [eiser]. Hij had naar aanleiding van de concept-advertentieteksten voor NRC Handelsblad en Volkskrant wel aan [eiser] gevraagd of adverteren de bedoeling was, waarop deze bevestigend had geantwoord. Waarom [B] die vraag niet aan [A] heeft gesteld nu hij blijkbaar twijfels koesterde in verband met de hoge kosten van advertenties (hoewel aan eerdere opdrachten ook op die wijze uitvoering was gegeven door Holtrop) is niet duidelijk geworden. Deze getuige bevestigt bovendien wat [A] heeft verklaard over het verdere verloop, met de woorden: “hij ([A]) heeft toen ook gezegd dat de procedure maar moest worden vervolgd en dat de kwestie van de advertenties maar aan het einde van de rit in een gesprek tussen hem en [eiser] moest worden opgelost”.
Als boven overwogen suggereren die woorden een geconditioneerde berusting die zich, nu de mogelijkheid van een veto achteraf niet naar Holtrop is gecommuniceerd (uit angst voor “ruzie”, lees: staking van haar werkzaamheden door Holtrop), niet verstaat met de redelijkheid en billijkheid die ook aan de zijde van de opdrachtgever bij de uitvoering van overeenkomsten als de onderhavige wordt verlangd.
2.8. De slotsom is dat het bewijs van haar stellingen door Isala niet is geleverd. Er valt geen enkele goede reden te bedenken waarom Holtrop vergoeding van de door haar in het kader van een goede uitvoering van de opdracht in redelijkheid gemaakte kosten moet worden onthouden (vgl. BW art. 7:406).
2.9. De vordering zal worden toegewezen als geformuleerd in de dagvaarding. Tegen het onderdeel buitengerechtelijke incassokosten à EUR 998,32 heeft Isala zich niet verzet, evenmin als tegen de gevorderde wettelijke (handels-)rente. Isala zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Isala tot voldoening van de factuur van Holtrop ten bedrage van EUR 21.563,99 inclusief btw, als verzonden op 21 november 2005,
3.2. veroordeelt Isala tot voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten ex art. 6:96 BW à EUR 998,32,
3.3. veroordeelt Isala tot voldoening van de wettelijke (handels-)rente als bedoeld in art. 6:119a BW iuncto 6:120 lid 2 BW over het verschuldigde bedrag en over de buitengerechtelijke incassokosten als boven bedoeld, zulks vanaf 5 december 2005 tot aan de algehele voldoening van het verschuldigde bedrag,
3.4. veroordeelt Isala in de kosten van de procedure, welke kosten voor zover tot op heden aan de zijde van Holtrop zijn gevallen, worden bepaald op EUR 2.646,50,
3.5. verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op?
12 september 2007.