
Jurisprudentie
BB8282
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0700298
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0700298
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel er sprake is van een vooralsnog geheel onbewezen vordering, zodat de kans dat de vordering van [Shipyard B.V.] in een bodemprocedure wordt toegewezen als laag moet worden ingeschat, hetgeen impliceert dat de ondeugdelijkheid van de vordering summierlijk aannemelijk is gemaakt. Het hof heeft bij het tot stand komen van dat oordeel betrokken dat het niet erg voor de hand ligt om een (afbouw)overeenkomst als waarop [Shipyard B.V.] zich beroept, mondeling te sluiten. Voor zover dat echter toch zou zijn gebeurd, zou het voor de hand hebben gelegen dat er een schriftelijke bevestiging zou zijn gevolgd door [Shipyard B.V.], die immers, zo is onweersproken door [appellanten] gesteld, niet eerder met [appellanten] hadden gecontracteerd. Dat klemt temeer nu met betrekking tot het casco tussen [appellanten] en Vegro een uitgebreide (zie de in eerste aanleg door [appellanten] overgelegde productie terzake) overeenkomst is gesloten en in beide gevallen meergenoemde [betrokkene 2] de feitelijk handelende wederpartij van [appellanten] was.
Uitspraak
Arrest d.d. 7 november 2007
Rolnummer 0700298
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr. S.A. Roodhof,
tegen
[Shipyard B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [Shipyard B.V.],
procureur: mr. J.B. Dijkema.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 20 april 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 mei 2007 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [Shipyard B.V.] tegen de zitting van 16 mei 2007. De grieven staan in de dagvaarding.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"zal vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter in Leeuwarden van 20 april 2007 en opnieuw rechtdoende in een voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
i. zal opheffen het bewarend beslag op het casco, type Trawler 2250, gelegen in Lemmer;
ii. [Shipyard B.V.] zal veroordelen om binnen 8 dagen na het beteken van het in deze te wijzen vonnis aan [appellant 1] en [appellant 2] af te geven het casco, type Trawler 2250, gelegen in Lemmer;
iii. aan de veroordeling onder i. een dwangsom te verbinden van € 2.500,-- voor iedere dag dat [Shipyard B.V.] in gebreke zal zijn aan die veroordeling te voldoen;
iv. [Shipyard B.V.] zal veroordelen in de kosten van het geding."
[appellanten] hebben mondeling van eis gediend.
Bij memorie van antwoord is door [Shipyard B.V.], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, het vonnis van der rechtbank Leeuwarden gewezen tussen appellanten en geïntimeerde in eerste aanleg op 20 april 2007 met zaaknummer en rolnummer 81541/ KG ZA 07-88 te bekrachtigen, des gewenst onder aanvulling of verbetering van gronden, en appellanten in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hun die te ontzeggen, althans die af te wijzen;
en voorts appellanten te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties inclusief de nakosten, en het arrest voor zover betreft de kosten eveneens uitvoerbaar te verklaren bij voorraad."
[appellanten] hebben een akte houdende uitlating producties genomen.
[Shipyard B.V.] heeft een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. In het dossier van [appellanten] bevindt zich een tweetal producties, waarop [appellanten] zich tijdens de behandeling van het kort geding in eerste aanleg - zoals ook blijkt uit het vonnis waarvan beroep - hebben beroepen. Deze producties ontbreken in het procesdossier van [Shipyard B.V.].
In het procesdossier van [appellanten] ontbreekt de antwoordakte van [Shipyard B.V.].
De grieven
[appellanten] hebben vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Voorts staat in hoger beroep, als gesteld en niet (voldoende) betwist, voorshands ook het volgende vast:
- De op 10 februari 2004 tussen VeGro Yachting B.V. en [appellanten] gesloten bouwovereenkomst met betrekking tot de bouw van stalen motorjacht is namens Vegro Yachting B.V. getekend door [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
- Genoemde [betrokkene 1] is inmiddels overleden.
2. Tegen hetgeen de voorzieningenrechter onder 5.1, met betrekking tot het spoedeisend belang, en onder 5.2 met betrekking tot het in deze procedure als uitgangspunt geldende juridische kader heeft overwogen, is evenmin een grief ontwikkeld, zodat ook het hof van een en ander zal uitgaan.
Met betrekking tot de grieven:
3. De grieven richten zich tegen de weigering van de gevorderde voorzieningen en hetgeen daaraan door de voorzieningenrechter overigens aan overwegingen is ten grondslag gelegd (5.2 tot en met 5.6). Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Het hof tekent daarbij aan dat tegen hetgeen de voorzieningenrechter onder 5.2 met betrekking tot de standpunten van partijen en de bewijslevering in kort geding is overwogen op zich ook niet uitdrukkelijk is gegriefd, maar dat via grief 1 wel de overweging dat "met betrekking tot geen van deze twee verhalen kan voorshands worden beoordeeld dat deze het meest aannemelijk is" in hoger beroep ter discussie staat.
4. Het hof zal bij de behandeling van de grieven acht slaan op de in het procesdossier van [appellanten] aanwezige en in het procesdossier van [Shipyard B.V.] ontbrekende producties, nu uit het beroepen vonnis duidelijk blijkt dat deze producties in eerste aanleg zijn overgelegd.
5. Als uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een gelegd conservatoir beslag in kort geding heeft het volgende te gelden.
Het beslag dient, volgens artikel 705 lid 2 Rv te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mede dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met de beperkingen van de kort geding procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kort geding rechter zal hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, zulks tegen de achtergrond dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
6. Het hof zal eerst onderzoeken of de vordering ter zake waarvan beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is gebleken.
7. Aan de vordering van [Shipyard B.V.] ter bewaring waarvan het beslag in kwestie is gelegd, ligt een beweerdelijk mondeling gesloten overeenkomst ten grondslag. De overeenkomst zou in de eerste helft van 2005 in Roemenië zijn gesloten tussen [Shipyard B.V.], vertegenwoordigd door de onder de feiten genoemde [betrokkene 2] en [appellanten]
Enig schriftelijk stuk (bijvoorbeeld een offerte of een opdracht), waaruit steun zou kunnen worden geput voor het bestaan van die overeenkomst, ontbreekt. Het enige bewijsmiddel wat van de zijde van [Shipyard B.V.] terzake van het bestaan van de hiervoor bedoelde overeenkomst in de onderhavige procedure voorligt is het e-mailbericht van 4 april 2007 aan Claudia van Lare, de advocate van [Shipyard B.V.], met daarin een verklaring van meergenoemde [betrokkene 2]. Genoemde [betrokkene 2] is, blijkens de in eerste aanleg door [appellanten] overgelegde uittreksels uit het handelsregister, zowel bij VeGro(via haar bestuurder Veka Group B.V.) als bij [Shipyard B.V.] (via haar bestuurder Veka Group B.V.) een centrale figuur (zelfstandig tekeningsbevoegd).
[Shipyard B.V.] beroept zich, ter onderbouwing van haar stellingen, welliswaar ook op een door de heer [bedragstuurder] (eveneens bestuurder van [Shipyard B.V.]) ter zitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, doch het hof moet constateren dat uit niets blijkt dat genoemde [bestuurder] in eerste aanleg een verklaring ter zitting heeft afgelegd, laat staan wat die verklaring zou inhouden. Het hof gaat voorshands derhalve voorbij aan hetgeen [Shipyard B.V.] in dat verband heeft gesteld. Van de als getuige in de bodemprocedure aangekondigde sleepboot kapitein [de kapitein] ligt geen schriftelijke verklaring voor, zodat ook aan het dienaangaande door [Shipyard B.V.] gestelde voorshands eveneens voorbij moet worden gegaan.
8. [Shipyard B.V.] beroept zich er voorts op dat [appellanten] opdracht hebben gegeven het casco van het schip van Werkendam naar Lemmer te verslepen, teneinde het daar te laten afbouwen, hetwelk een aanwijzing zou moeten opleveren voor het bestaan van de gestelde mondelinge overeenkomst. [appellanten] ontkennen ten stelligste een dergelijke opdracht te hebben gegeven. Enig bewijsstuk op dit punt ligt niet voor, zodat het hof voorshands ook uit deze stelling geen bewijs kan putten voor het bestaan van de mondelinge behandeling, waarop [Shipyard B.V.] zich beroept.
9. Het hof ziet zich derhalve voorshands geconfronteerd met een beslaglegging, gebaseerd op een beweerdelijk mondeling gesloten overeenkomst, waarvoor als enig bewijsmiddel voorligt een verklaring van [betrokkene 2]. Nu genoemde [betrokkene 2] eveneens een centrale rol heeft gespeeld in de procedures welke zijn gevoerd tussen Vegro Yachting B.V. en [appellanten] (zie onder de vaststaande feiten) en krachtens welke Vegro Yachting B.V. uiteindelijk is veroordeeld tot afgifte van het casco van het schip in kwestie, dient met de verklaring van [betrokkene 2] uiterst omzichtig te worden omgegaan.
10. [Shipyard B.V.] heeft in hoger beroep weliswaar bewijs aangeboden en wel, meer specifiek, om genoemde [betrokkene 2], A.G. [Shipyard B.V.] en [de kapitein] als getuige te doen horen, doch dat aanbod wordt door het hof gepasseerd omdat bewijslevering als aangeboden het kader van een kort geding te buiten gaat.
11. Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel er sprake is van een vooralsnog geheel onbewezen vordering, zodat de kans dat de vordering van [Shipyard B.V.] in een bodemprocedure wordt toegewezen als laag moet worden ingeschat, hetgeen impliceert dat de ondeugdelijkheid van de vordering summierlijk aannemelijk is gemaakt. Het hof heeft bij het tot stand komen van dat oordeel betrokken dat het niet erg voor de hand ligt om een (afbouw)overeenkomst als waarop [Shipyard B.V.] zich beroept, mondeling te sluiten. Voor zover dat echter toch zou zijn gebeurd, zou het voor de hand hebben gelegen dat er een schriftelijke bevestiging zou zijn gevolgd door [Shipyard B.V.], die immers, zo is onweersproken door [appellanten] gesteld, niet eerder met [appellanten] hadden gecontracteerd. Dat klemt temeer nu met betrekking tot het casco tussen [appellanten] en Vegro een uitgebreide (zie de in eerste aanleg door [appellanten] overgelegde productie terzake) overeenkomst is gesloten en in beide gevallen meergenoemde [betrokkene 2] de feitelijk handelende wederpartij van [appellanten] was.
12. Bij de belangenafweging als hiervoor onder overweging 4 bedoeld legt aan de zijde van [appellanten] voorts het volgende gewicht in de schaal.
[appellanten] proberen al sinds de zomer van 2005 het casco van het schip geleverd te krijgen van Vegro. Het onderhavige beslag is gelegd nadat Vegro had berust in de veroordeling tot afgifte, als neergelegd in het kort geding vonnis van 28 februari 2007 van de rechtbank Breda. Tot afgifte is het echter niet gekomen omdat [Shipyard B.V.] , waarmee Vegro in ieder geval via genoemde [betrokkene 2] een directe band had, op 9 maart 2007 conservatoir beslag op het casco heeft laten leggen. Het ligt voor de hand dat hoe langer het casco bij [Shipyard B.V.] blijft liggen hoe meer de waarde van het casco zal dalen, zelfs indien het - zoals [Shipyard B.V.] stelt - goed geconserveerd zou zijn. Bovendien hebben [appellanten], gelet op hun relatief forse investering in het casco, logischerwijs belang bij doorbreking van de thans ontstane patstelling.
13. [Shipyard B.V.] heeft haar belang bij voortduring van de beslaglegging in algemene termen geformuleerd (zekerheid voor verhaal en vrees voor verdwijning), zonder een en ander nader te concretiseren en/of aan te geven dat andere verhaalsobjecten niet voorhanden zijn.
14. De belangen van partijen afwegend is het hof van oordeel dat het belang van [appellanten] bij opheffing van het beslag dient te prevaleren.
Slotsom
15. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De in eerste aanleg gevorderde voorzieningen komen alsnog voor toewijzing in aanmerking als hieronder nader aan te geven, met dien verstande dat het hof de te verbeuren dwangsommen zal maximeren tot het bedrag van € 150.000,--. [Shipyard B.V.] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het salaris voor de procureur wordt in hoger beroep begroot op 1,5 punt tarief II.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
heft het bewarend beslag op het in deze procedure bedoelde casco, type Trawler 2250, gelegen in Lemmer op;
veroordeelt [Shipyard B.V.] om binnen acht dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot afgifte van bedoeld casco aan [appellanten];
bepaalt dat [Shipyard B.V.] voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan de veroordeling tot afgifte van bedoeld casco te voldoen een dwangsom verbeurt van € 2.500,--, zulks met een maximum van € 150.000,--;
veroordeelt [Shipyard B.V.] in de kosten van deze procedure in beide instanties, tot op heden te begroten als volgt:
in eerste aanleg op € 335,31 aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de procureur;
in hoger beroep op € 384,31 aan verschotten en op € 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 7 november 2007 .