Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8272

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers234788/ FA RK 07-4525
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wijzigen verblijfplaats minderjarige bij verhuizing.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rekestnummer: 234788 / FA RK 07-4525 wijziging verblijfplaats Beschikking van 7 november 2007 in de zaak van [verzoeker], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader, procureur mr. B. Valeton, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de moeder, procureur mr. J.C.M. van der Tol-Collignon. 1. Verloop van de procedure De vader heeft op 1 augustus 2007 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. De moeder heeft op 24 september 2007 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 oktober 2007. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun procureur. Voorts was mevrouw P. Delmeer van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. 2. Vaststaande feiten - Partijen hebben een relatie gehad. - Het minderjarige kind van partijen is: [kind], geboren op 13 juni 2000 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [het kind]). - De vader heeft [het kind] erkend. - Partijen zijn samen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. - Op 10 augustus 2007 is vonnis in kort geding gewezen. De voorzieningenrechter heeft hierbij het verzoek van de vader om de moeder te verbieden te verhuizen afgewezen, en heeft een omgangsregeling bepaald waarbij [het kind] gedurende twee weekeinden per drie weken bij de vader zal verblijven, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en nationale feestdagen en de verjaardag van de vader waarbij partijen het vervoer van de omgangsregeling bij helfte delen. 3. Beoordeling van het verzoek De vader verzoekt primair de gewone verblijfplaats van [het kind] bij hem te bepalen en de moeder te gebieden actief mee te werken aan de inschrijving van, althans het ingeschreven laten van [het kind] op basisschool [school] en op de voetbalclub [voetbalclub]. Hij stelt hiertoe dat de moeder voornemens is naar Zuid-Limburg te verhuizen. De vader is het hier niet mee eens, nu dit in strijd is met de belangen van [het kind]. [het kind] zou hierdoor uit zijn vertrouwde omgeving worden weggehaald en het intensieve contact dat er thans is tussen [het kind] en de vader zou verloren gaan, aldus de vader. Subsidiair verzoekt de vader – indien de verblijfplaats van [het kind] niet bij de vader zal zijn – de moeder te gebieden mee te werken aan een omgangsregeling waarbij de vader [het kind] bij zich heeft: - ieder weekeinde van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder [het kind] brengt en haalt; - vier weken aaneengesloten gedurende de zomervakantie; - gedurende helf van de overige schoolvakanties; - bij roostervrije dagen van af donderdag 16.00 uur; althans te bepalen dat een dergelijke regeling gedurende de eerste twee jaar geldig is, waarna de regeling wordt gewijzigd op een wijze die de rechtbank juist acht. Meer subsidiair verzoekt de vader de moeder te gebieden mee te werken aan een omgangsregeling waarbij de vader [het kind] bij zich zal hebben gedurende: - twee weekeinden per drie weken; - de helft van de schoolvakanties en nationale feestdagen; - het weekeinde van de verjaardag van de vader; waarbij de moeder [het kind] haalt en brengt, althans mee te werken aan een omgangsregeling die de rechtbank juist acht. De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader. Zij voert aan dat zij met haar nieuwe partner per december a.s. wil gaan samenwonen in [woonplaats], Zuid-Limburg. Deze partner woont en werkt in (de omgeving van) de nieuwe woonplaats. De moeder heeft de belangen van [het kind] ernstig laten meewegen in haar beslissing om samen met [het kind] te gaan verhuizen. De contacten van [het kind] met zijn vader hoeven niet te wijzigen na de verhuizing en ook de contacten met de familie zullen blijven bestaan, aldus de moeder. Zij verzoekt zelfstandig de omgangsregeling zoals deze door de voorzieningenrechter in het vonnis van 10 augustus 2007 is vastgesteld, te bekrachtigen c.q. deze vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de man de verblijfplaats van [het kind] te wijzigen een verzoek is op grond van artikel 253a van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, nu partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over [het kind]. Op grond van dit artikel kunnen ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen geschillen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening voorleggen aan de rechtbank. Deze neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Dat partijen gezamenlijk het gezag over [het kind] uitoefenen, houdt in dat zij met elkaar dienen te overleggen over beslissingen die betrekking hebben op de verzorging en opvoeding van [het kind]. De moeder heeft aan de vader medegedeeld dat zij voornemens is samen met [het kind] naar Zuid-Limburg te verhuizen, nu haar nieuwe partner daar woont en werkt. Gesteld noch gebleken is dat de vader over deze beslissing enige zeggenschap heeft gehad. De consequenties van deze beslissing van de moeder zouden dan ook eenzijdig ten laste van de omgang tussen de vader en [het kind] komen. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat tussen de vader en [het kind] een uitgebreide omgangsregeling bestond die inhield dat [het kind] de ene week bij zijn vader verbleef van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en in de andere week van zaterdagavond 18.00 uur tot maandagochtend naar school. Het contact tussen [het kind] en zijn vader was dan ook zeer intensief. De rechtbank acht het in het belang van [het kind] dat hij deze band met zijn vader ook kan voortzetten en in stand houden. De moeder heeft ter terechtzitting weliswaar medegedeeld dat de band tussen [het kind] en zijn vader kan blijven bestaan, nu de vader [het kind] twee van de drie weekenden bij zich kan hebben zoals door de voorzieningenrechter in kort geding is beslist, doch de rechtbank is van oordeel dat deze regeling niet vergeleken kan worden met de omgangsregeling zoals die voorheen bestond. Na een eventuele verhuizing zal een groot deel van de omgang immers in beslag worden genomen door reistijd. Ook zullen de omgangsweekeinden met een nacht moeten worden ingekort, nu [het kind] op maandagochtend vroeg weer op school moet zijn. Bovendien zal de uitvoering aan een dergelijke regeling in de nabije toekomst moeilijker worden, er vanuit gaande dat [het kind] in Zuid-Limburg een sociaal leven op zal gaan bouwen waar sport, speelafspraken en verjaardagspartijtjes bijhoren. Gesteld noch gebleken is dat de vader niet in staat is om [het kind] te verzorgen en op te voeden. De vader werkt thans weliswaar fulltime, doch hij heeft ter terechtzitting medegedeeld maatregelen te kunnen nemen om zijn werktijden aan te passen en opvang te kunnen regelen bij familie. De medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft ter terechtzitting medegedeeld zich af te vragen of en zo ja, hoeveel rekening er door de moeder is gehouden met de belangen van [het kind]. De Raad heeft medegedeeld zorgen te hebben over de situatie, mede gezien het feit dat de moeder nog niet lang een relatie heeft met haar nieuwe partner, en het de vraag is hoe deze relatie zich in de toekomst zal ontwikkelen. Alhoewel de rechtbank de wens van de vrouw om te gaan samenwonen met haar nieuwe partner kan begrijpen, is zij gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van [het kind] het meest gediend is met een voortgezet verblijf in (de naaste omgeving van) [woonplaats] die voor hem vertrouwd is. De moeder heeft ter terechtzitting medegedeeld dat, wanneer de rechtbank zou oordelen dat de verblijfplaats van [het kind] bij verhuizing van de moeder naar Zuid-Limburg zou moeten worden gewijzigd, zij in (de naaste omgeving van) [woonplaats] zal blijven wonen. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval niet wenselijk is de feitelijke verblijfplaats van [het kind] te wijzigen. In beginsel is het immers niet in het belang van [het kind] om geconfronteerd te worden met een wisseling in de verblijfplaats van de ene naar de andere ouder. Ook de vader heeft ter terechtzitting medegedeeld dat indien de moeder niet verhuist, wat hem betreft de verblijfplaats van [het kind] ongewijzigd kan blijven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [het kind], zolang de moeder in (de naaste omgeving) van [woonplaats] blijft wonen, bij de moeder zal zijn. Mocht de moeder alsnog besluiten uit (de naaste omgeving van) [woonplaats] te verhuizen, dan zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vader bepalen. Met betrekking tot een vast te stellen omgangsregeling is de rechtbank van oordeel dat opnieuw uitvoering dient te worden gegeven aan de regeling zoals deze bestond vóór het kortgeding vonnis, nu gesteld noch gebleken is dat deze regeling niet in het belang van [het kind] is, en voorts de noodzaak om een alternatieve regeling vast te stellen komt te vervallen, indien de moeder van de verhuizing afziet. De rechtbank zal de omgangsregeling dan ook in deze zin wijzigen. Proceskosten Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld. 4. Beslissing De rechtbank: bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de mind[het kind]ge [kind], geboren op 13 juni 2000 te [geboorteplaats], bij de moeder is, zolang zij in (de naaste omgeving van) [woonplaats] woont; bepaalt dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zal zijn, indien de moeder vertrekt uit (de naaste omgeving van) [woonplaats] om elders te gaan wonen en in dat geval met ingang van de datum van haar verhuizing; bepaalt dat de vader de minderjarige bij zich zal hebben: - het ene weekeinde van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, - het andere weekeinde van zaterdag 18.00 uur tot maandagochtend naar school, - gedurende de vakanties in nader overleg te bepalen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Verhoef, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.M.M.P. Westbroek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007. .