Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8265

Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660080-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zijn enkele maanden oude dochtertje om het leven gebracht door haar in een poging haar stil te krijgen omdat zij huilde, zodanig hard tegen zich aan te drukken en gedrukt te houden, dat zij daaraan is overleden. Verdachte was gefrustreerd en heeft bij zijn poging om een eind aan het huilen van zijn dochter te maken geen enkel moment aandacht gehad voor het belang en de gezondheid van het kind, hetgeen heeft geleid tot dit verschrikkelijk gevolg. Verdachte heeft door zijn handelen immens veel leed aan zijn partner en de naasten toegebracht. De gebeurtenissen hebben het leven van de nabestaanden volledig veranderd. Uit het huwelijk van verdachte en zijn partner is nog een kind geboren, nu vier jaar oud. Zij zal moeten leven met de wetenschap dat haar zusje is gedood door haar vader. Het gebeuren heeft daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeggebracht, vanzelfsprekend in Grubbenvorst, maar ook ver daarbuiten.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/660080-06 Uitspraak d.d. : 19 november 2007 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum verdachte] 1979 adres : [adres verdachte] plaats 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 februari 2007 en 5 november 2007 en het tussenvonnis van 2 maart 2007. 2. De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 21 mei 2006 te Grubbenvorst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, opzettelijk [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet genoemde [slachtoffer] in zijn, verdachtes, linkerarm en met het ruggetje tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, gelegd en vervolgens met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd - door met die linkerarm tegen het bovenlichaam van genoemde [slachtoffer] te drukken – het lichaam van genoemde [slachtoffer] tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, gedrukt en/of gedrukt gehouden, in elk geval genoemde [slachtoffer] met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd, tegen zijn, verdachtes, lichaam aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of haar (gewelddadig) op de borstkas geduwd en/of haar opzettelijk zodanig in het ademhalen belemmerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (door verstikking) is overleden; (art. 287 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2006 tot en met 21 mei 2006 te Grubbenvorst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, meermalen, althans eenmaal, aan [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk genoemde [slachtoffer] in zijn, verdachtes, linkerarm en met het ruggetje tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, te leggen en vervolgens met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd - door met die linkerarm tegen het bovenlichaam van genoemde [slachtoffer] te drukken - het lichaam van genoemde [slachtoffer] tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, te drukken en/of gedrukt te houden, in elk geval genoemde [slachtoffer] met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd, tegen zijn, verdachtes, lichaam aan te drukken en/of aangedrukt te houden en/of haar (gewelddadig) op de borstkas te duwen en/of haar opzettelijk zodanig in het ademhalen te belemmeren, terwijl het feit de dood van genoemde [slachtoffer] (door verstikking) tengevolge heeft gehad, zulks terwijl dat misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind; (art. 302 jo 304 Wetboek van Strafrecht) Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2006 tot en met 21 mei 2006 te Grubbenvorst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, in zijn, verdachtes, linkerarm en met het ruggetje tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, heeft gelegd en vervolgens met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd - door met die linkerarm tegen het bovenlichaam van genoemde [slachtoffer] te drukken - het lichaam van genoemde [slachtoffer] tegen de buik, in elk geval het lichaam, van hem, verdachte, heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden, in elk geval genoemde [slachtoffer] met kracht en gedurende een langere, in elk geval enige, tijd, tegen zijn, verdachtes, lichaam heeft aangedrukt en/of aangedrukt gehouden en/of haar (gewelddadig) op de borstkas geduwd en/of haar opzettelijk zodanig in het ademhalen belemmerd, tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer] is overleden, zulks terwijl dat misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind. (art. 300 jo 304 Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 november 2007 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag, omdat het opzet op de dood van het kind, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Wel heeft de raadsman aangevoerd dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen kan worden verklaard. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 7.3.1 Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank Op 22 mei 2006 wordt door L. Caspers, forensisch arts bij de GGD Noord-Limburg, telefonisch aan W.M.H. Wever van de politie Limburg-Noord de onnatuurlijke dood gemeld van een baby van 10 weken oud. Het slachtoffer betreft [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] 2006 te Venlo en is op zondag 21 mei 2006 om 21.50 uur overleden . Verdachte verklaart op 13 juni 2006 dat hij woont te [adres verdachte], dat hij getrouwd is met [naam partner] en dat uit hun huwelijk twee kinderen zijn geboren, [kind 1], die op [geboortedatum] 2003 is geboren en [slachtoffer], die op [geboortedatum] 2006 is geboren. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op zondag 21 mei 2006 boven in zijn woning was. [naam partner] had [slachtoffer] naar bed gebracht. Toen [slachtoffer] begon te huilen, heeft hij door de babyfoon tegen [naam partner] gezegd dat hij naar [slachtoffer] ging. Vervolgens heeft hij de babyfoon uitgezet en is hij met [slachtoffer] naar zijn slaapkamer gegaan. Daar heeft hij geprobeerd om haar met een speen stil te krijgen. Toen dat niet lukte, heeft hij rustig tegen haar gepraat. Toen dat ook niet lukte, braken paniekgevoelens op. Deze werden steeds heviger. Hij had [slachtoffer] met links vast, met haar rug tegen zijn buik aan. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens tegen zich aangedrukt, steeds harder en harder, totdat zij niet meer huilde. [slachtoffer] was stil en hij heeft haar terug in bed gelegd. De speen heeft hij in haar mond geduwd. [naam partner] verklaart dat zij te Grubbenvorst aan de [adres partner] woont. Op 21 mei 2006 heeft zij in haar woning [slachtoffer] omstreeks 19.00 uur in bed gelegd. Terwijl zij naar beneden liep hoorde zij dat [slachtoffer] begon te huilen. Zij hoorde dat verdachte opstond vanachter zijn computer en tegen haar zei dat hij wel ging kijken. Omstreeks 19.30 uur kregen zij bezoek en heeft zij verdachte naar beneden geroepen. Verdachte zei dat hij bij [slachtoffer] was gaan kijken en dat ze sliep. Omstreeks 21.00/21.30 uur is ze bij [slachtoffer] gaan kijken en zag zij dat [slachtoffer] een hele grauwe kleur had. [slachtoffer] zag blauw en ademde niet meer. Zij is met [slachtoffer] naar beneden gerend en met verdachte naar het ziekenhuis gereden. Op 2 juni 2006 stelt de verbalisant Wever samen met de forensisch arts L. Caspers een onderzoek in bij de EHBO van het VieCuri ziekenhuis te Venlo. De artsanesthesist dr. Hekker vertelt hun dat hij op zondagavond 21 mei 2006 werkzaam was op de EHBO, toen de baby, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, levenloos bij de EHBO werd binnen gebracht door de moeder. De verpleegkundige P.M.G. Kuipers verklaarde dat de baby, [slachtoffer], al een blauwe gelaatskleur had en niet meer ademde. De arts B.F. Emschermann e.v. Loza verklaart dat zij op 21 mei 2006 constateert dat bleek zag, geintubeerd was, beademd werd, thoraxcompressie werd toegepast en een botnaald was ingebracht in het linkeronderbeen. Na veertig minuten reanimeren besluit zij te stoppen omdat de kans dat er na die tijd nog enige hersenfunctie is gelijk is aan nul. De arts deelt mede dat de breuk van het linkersleutelbeen niet ontstaan kan zijn door de reanimatie. Op 23 mei 2006 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in aanwezigheid van [verbalisante] uit het mortuarium gehaald en door een chauffeur van begrafenisonderneming Sluijs te Venlo, [betrokkene], overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk. In het bijzijn van [verbalisante] wordt daar door de arts/patholoog mevr. A. Maes van het NFI sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. In het obductieverslag van patholoog A. Maes worden beiderzijds ribbreuken geconstateerd, zowel zijwaarts als meer aan de voorzijde gelokaliseerd op de overgang van kraakbeen naar bot. De ribbreuken toonden tekenen van genezing, callusvorming, maar ook bloeding als gevolg van opnieuw breken. Bij forensisch antropologisch onderzoek bleken deze ribbreuken 2 tot 3 weken oud te zijn met daarin nieuw en recent trauma. Het linkersleutelbeen was gebroken, met geringe bloeduitstorting in de omgeving van de breuk. In de omgeving van de breuk was er veel bindweefselvorming als reactie op het letsel. Er waren ook bij microscopisch onderzoek geen ziekelijke orgaanafwijkingen. Er waren met name bij microscopie geen aanwijzingen voor “broze botten ziekte”. De hersenen waren vochtrijk. Er waren geen bloedingen. Bij neuropathologisch onderzoek werden er tekenen gevonden van kort voor het overlijden opgetreden zuurstofgebrek. Epicrise: Bij gerechtelijke sectie werden er beiderzijds ribbreuken gezien, zowel zijwaarts als meer naar voor op de overgang van bot naar kraakbeen. Enkele ribbreuken toonden bloeduitstortingen zonder evidente genezing en kunnen daarom als recent geduid worden. Dit werd later door aanvullend radiografisch en forensisch antropologisch onderzoek bevestigd. Gezien de lokalisaties kan hier als oorzaak gedacht worden aan heftig samendrukkend of knijpend geweld op de romp. Er was een bloeduitstorting voor aan de borst welke hierbij ook zou kunnen zijn opgetreden. Gezien de gevonden recente ribbreuken en de massale inademing van voedsel vormt verstikking door luchtwegbelemmering de meest waarschijnlijke doodsoorzaak. Andere vormen van luchtwegbelemmering, zoals door smoren kan worden opgeleverd, kunnen op grond van de sectiebevindingen echter niet worden uitgesloten. De voorlopige conclusie dat er geen anatomische doodsoorzaak aanwijsbaar was, op basis van de macroscopische bevindingen bij de sectie, blijkt na aanvullend onderzoek gewijzigd. Ziekelijke afwijkingen zijn uitgesloten. Conclusie: [slachtoffer] is overleden als gevolg van verstikking door heftig samendrukkend geweld op de borstkas. Door zijn huilend dochtertje van slechts ongeveer drie maanden oud zo lang en zo hard tegen zich aan te drukken dat ze ophoudt met huilen en haar vervolgens in die toestand in bedje terug te leggen en zich niet meer om haar te bekommeren heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn dochtertje zou komen te overlijden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat het een feit van algemene bekendheid is, en dat dit derhalve ook voor verdachte bekend moet zijn geweest, die immers ook al een ouder kind had, dat het met kracht tegen zich aan drukken van een baby van drie maanden teneinde het kind te doen ophouden met huilen, tot de dood van dit kind kan leiden. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 21 mei 2006 te Grubbenvorst, opzettelijk [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet genoemde [slachtoffer] in zijn, verdachtes, linkerarm en met het ruggetje tegen de buik van hem, verdachte, gelegd en vervolgens met kracht en gedurende een langere tijd - door met die linkerarm tegen het bovenlichaam van genoemde [slachtoffer] te drukken – het lichaam van genoemde [slachtoffer] tegen de buik van hem, verdachte, gedrukt en gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door verstikking is overleden. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8.1. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het primair ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op het navolgende misdrijf: doodslag. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte Omtrent de geestvermogens van verdachte zijn op 10 oktober 2006 door de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers, op 13 oktober 2006 door de psychiater mw. L.J.M. Klerks, op 8 juni 2007 door de GZ-psycholoog mw. drs. S. Labrijn en op 11 juni 2007 door de zenuwarts J.R. Nijdam, rapporten uitgebracht. Uit de rapporten blijkt geen omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Ook overigens is de rechtbank geen omstandigheid gebleken die verdachtes strafbaarheid opheft. De verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 5 november 2007 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf gepleit voor het volgen van de adviezen van de deskundigen, te weten terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf van beperkte duur, omdat verdachte spoedig kan worden opgenomen in een kliniek. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zijn enkele maanden oude dochtertje om het leven gebracht door haar in een poging haar stil te krijgen omdat zij huilde, zodanig hard tegen zich aan te drukken en gedrukt te houden, dat zij daaraan is overleden. Verdachte was gefrustreerd en heeft bij zijn poging om een eind aan het huilen van zijn dochter te maken geen enkel moment aandacht gehad voor het belang en de gezondheid van het kind, hetgeen heeft geleid tot dit verschrikkelijk gevolg. Verdachte heeft door zijn handelen immens veel leed aan zijn partner en de naasten toegebracht. De gebeurtenissen hebben het leven van de nabestaanden volledig veranderd. Uit het huwelijk van verdachte en zijn partner is nog een kind geboren, nu vier jaar oud. Zij zal moeten leven met de wetenschap dat haar zusje is gedood door haar vader. Het gebeuren heeft daarnaast ook maatschappelijk veel onrust teweeggebracht, vanzelfsprekend in Grubbenvorst, maar ook ver daarbuiten. Omtrent de geestvermogens van verdachte zijn op 10 oktober 2006 door de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers, op 13 oktober 2006 door de psychiater mw. L.J.M. Klerks, op 8 juni 2007 door de GZ-psycholoog mw. drs. S. Labrijn en op 11 juni 2007 door de zenuwarts J.R. Nijdam, rapporten uitgebracht. Uit de rapporten leidt de rechtbank af dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was, en thans nog is, van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van zwakbegaafdheid en een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling, meer specifiek van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op verdachtes gedrag ten tijde van het bewezen verklaarde zodanig dat dit daaruit verklaard kan worden. Door zijn afhankelijke persoonlijkheidsstructuur heeft verdachte verlatingsangst en bij een verandering van zijn stabiele situatie raakt hij meer dan een ander in paniek. Als hij op zichzelf is aangewezen en er initiatief of improvisatie nodig is, weet verdachte niet wat hij moet doen en kan het weloverwogen handelen door radeloosheid of paniek worden verdrongen. Door de geboorte van [slachtoffer] was de spanning voor hem toegenomen en werd hij overvraagd. Verdachte kon de verzorging niet aan en door de gevoelens van radeloosheid en paniek heeft hij zijn zelfcontrole en zelfbeheersing verloren. Het recidiverisico moet als verhoogd worden beschouwd, weliswaar niet ernstig verhoogd, maar het betreft een specifiek en zeer ernstig delict. Buiten het delict is verdachte niet bekend met ernstig agressief gedrag. Een recidiverisico zou met name manifest kunnen worden wanneer betrokkene samen met zijn partner wederom een kind zou wensen te krijgen in de nabije toekomst. Om te voorkomen dat verdachte vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling tot recidive komt, is een behandeling aangewezen waarbij hij leert om te gaan met zijn beperkingen en die gericht is op de versterking van zijn zelfzekerheid en zijn autonomie. Door de deskundigen wordt voor de behandeling TBS met voorwaarden een afdoende kader geacht, omdat verdachte gemotiveerd is om mee te werken. Verdachte heeft gevoelens van spijt en lijdt intrinsiek aan de situatie en de gevolgen van zijn delict. Hij ziet zelf een verband tussen zijn persoonlijkheid en het delict, hetgeen bijdraagt aan zijn motivatie. Ook ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij zo spoedig mogelijk aan behandeling wil beginnen. Uit de conclusies van de deskundigen leidt de rechtbank af dat een TBS met dwangverpleging voor verdachte een te zware maatregel zou vormen en dat TBS met voorwaarden de voorkeur geniet. Bij de beoordeling of de adviezen van de deskundigen door de rechtbank gevolgd dienen te worden is naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang. De rechtbank acht geboden dat - ter vergelding van het leed dat aan de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht - aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd. De maatregel van TBS met voorwaarden kan slechts opgelegd worden in combinatie met een gevangenisstraf voor de maximale duur van drie jaren. Een gevangenisstraf van een dergelijke korte duur zou onvoldoende recht doen aan de bijzonder zware ernst van het gepleegde delict. De aard van de problematiek van verdachte en de specifieke recidiefkans maken naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van TBS, ook in de zin van TBS met voorwaarden, niet noodzakelijk. Bij het onderzoek ter terechtzitting en ook uit de rapporten van de deskundigen, is de rechtbank gebleken dat verdachte inziet dat hij aan zijn persoonlijkheid dient te werken en dat hij daartoe bereid en gemotiveerd is. Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens de rapporten het recidiverisico zeer situationeel gebonden is en die situatie zich naar het oordeel van de rechtbank gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte niet dusdanig gemakkelijk zal voordoen dat daarmee het opleggen van de TBS-maatregel vereist is. De rechtbank zal dan ook niet naast een gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Bovendien overweegt de rechtbank dat er voor verdachte tijdens zijn detentie reeds voldoende mogelijkheden zijn om een aanvang te nemen met de behandeling van zijn problematiek. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 287 BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vonnis gewezen door mrs. F. Oelmeijer, N.J.M. Ruyters en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. N.J.M. Ruyters voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 november 2007. Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen