
Jurisprudentie
BB8260
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1818 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1818 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekkingsdatum WAZ-uitkering.
Uitspraak
04/1818 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2004, 02/2058 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2006. Appellant noch zijn gemachtigde is, zoals bij brief van 8 juni 2006 schriftelijke is aangekondigd, verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. J.H. Nuyens.
De Raad is tot de conclusie gekomen dat het vooronderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend om een psychiatrisch onderzoek door een onafhankelijke medische deskundige te doen instellen. Nadat appellant is onderzocht door deskundige H. Droogleever Fortuyn, psychiater, zijn de bevindingen neergelegd in een rapport van
23 juli 2007, dat aan de Raad is gezonden.
In reactie op dit rapport is namens appellant bij brief van 27 september 2007, nog een verklaring van de behandelend psychiater S. Hepark van 26 september 2007 overgelegd.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 8 oktober 2007, waar appellant noch diens gemachtigde, zoals tevoren is schriftelijk meegedeeld, is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide(re) weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
Sedert medio 1986 heeft appellant, tezamen met zijn echtgenote, als zelfstandige een cafetaria/snackbar gedreven, eerst in de vorm van een eenmanszaak. Later is deze omgezet in een vennootschap onder firma. Als gevolg van psychische klachten heeft appellant met ingang van 1 augustus 1994 deze werkzaamheden gestaakt. Vervolgens heeft appellant na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken, ingaande 31 juli 1995, een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend gekregen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is naderhand omgezet in een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). In verband met door appellant ontvangen inkomsten is de AAW-, en later de WAZ-uitkering, niet (volledig) uitbetaald.
Uit een rapport werknemersfraude van 3 januari 2001 van de Opsporingsdienst Regio Oost van de toenmalige uitvoeringsinstelling van de rechtsvoorganger van het Uwv, is onder meer gebleken dat appellant sedert de toekenning van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering meer activiteiten met daaraan gerelateerde inkomsten in zijn bedrijf is blijven ontplooien, dan door het Uwv in aanmerking is genomen. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv een aantal besluiten genomen waarin de AAW- en de WAZ-uitkeringen zijn herzien. Tevens is het Uwv overgegaan tot terugvordering van onverschuldigd uitbetaalde AAW- en WAZ-uitkeringen. Hiertegen heeft appellant bezwaren aangetekend.
Vervolgens heeft het Uwv bezien of gelet op de conclusies uit het rapport inzake het opsporingsonderzoek, er aanleiding is de mate van appellants arbeidsongeschiktheid te herzien. In dat verband heeft er een medisch onderzoek door verzekeringsarts E. Klerkx-Maassen plaatsgevonden. In het kader van dat onderzoek is informatie ingewonnen bij de huisarts en is een medische expertise gevraagd aan psychiater J.D.J. Tilanus. Deze heeft appellant onderzocht en heeft zijn bevindingen neergelegd in een uitgebreid rapport van 6 juli 2001. Tilanus heeft gemotiveerd aangegeven dat bij appellant geen beperkingen kunnen worden vastgesteld als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft deze bevindingen tot de hare gemaakt en heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant geschikt wordt geacht het eigen maatgevende werk te verrichten. Arbeidsdeskundige H.P. Rademaekers heeft gerapporteerd dat naar aanleiding van het medisch onderzoek, er geen sprake meer is van ziekte of gebrek en dat derhalve geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ. In overeenstemming met deze rapporten is bij besluit van 11 oktober 2001 de WAZ-uitkering per 12 november 2001 ingetrokken, aangezien appellants arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum is afgenomen naar minder dan 25%.
In bezwaar tegen de intrekking van de WAZ-uitkering is namens appellant aangevoerd dat bij hem medische beperkingen aanwezig zijn die in de weg staan aan het verrichten van werkzaamheden. Bezwaarverzekeringsarts S. Gommers, heeft vervolgens informatie gevraagd aan W. Verbeeck, behandelend psychiater bij GGZ Nijmegen. Deze informatie is voor de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding geweest in het licht van de overige stukken, het primaire medische oordeel niet te volgen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 13 augustus 2002, hierna: het bestreden besluit, al de bezwaren van appellant waaronder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2001, zijnde de intrekking van de WAZ-uitkering per 12 november 2001, ongegrond verklaard, met dien verstanden dat het Uwv heeft beslist de uitkering in te trekken per 12 december 2001.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant louter gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit voor zover dit ziet op de intrekking van de WAZ-uitkering met ingang van 12 december 2001. Gelet hierop beperkt de Raad zich tot een beoordeling van dit geschil.
De Raad heeft aanleiding gezien zich van verslag en advies te laten dienen door de psychiater H. Droogleever Fortuyn. Deze is tot de conclusie gekomen dat hij bij appellant geen psychiatrische diagnose kan stellen. Voorts is aangegeven dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts(en) getrokken conclusie dat er geen sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Tevens is de deskundige van oordeel dat appellant in staat is tot het verrichten van zijn eigen maatgevende arbeid.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te worden gevolgd.
De Raad is van oordeel dat deze deskundige, die appellant heeft gezien en bij zijn onderzoek de beschikking had over alle in dit geding voorhanden zijnde medische gegevens waaronder ook een schrijven van 19 december 2006 van S. Hepark, psychiater, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft verricht en daarvan op inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De Raad acht de conclusies van de deskundige, welke conclusies zijn beargumenteerd aan de hand van relevante medische inzichten, begrijpelijk en overtuigend. De Raad heeft derhalve geen aanleiding gevonden te twijfelen aan het oordeel van deze psychiater, te meer daar de bevindingen van deze arts overeenstemmen met de bevindingen van de eerder in de primaire fase ingeschakelde psychiater Tilanus. De Raad ziet, gelet op alle gegevens, dan ook geen aanleiding om in het onderhavige geval af te wijken van het in ’s-Raads vaste jurisprudentie besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd.
De namens appellant overgelegde brief van 26 september 2007 van S. Hepark, de behandelend psychiater van appellant, is voor de Raad geen aanleiding te twijfelen aan zijn oordeel, nu uit deze brief niet kan worden opgemaakt of deze betrekking heeft op de datum in het geding. Overigens merkt de Raad op dat de door de Raad benoemde deskundige, desgevraagd informatie heeft opgevraagd bij en verkregen van de behandelend psychiater Hepark. Blijkens de rapportage heeft de deskundige deze informatie meegewogen bij zijn bevindingen.
De Raad komt aldus tot de slotsom dat appellant op de datum in geding terecht geschikt is geacht voor zijn eigen werkzaamheden bij gebreke aan op ziekte of gebrek terug te voeren beperkingen.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht appellants WAZ-uitkering met ingang van 12 december 2001 heeft ingetrokken. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient daarom te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door en J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.
JL