Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8236

Datum uitspraak2007-11-16
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6435 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering toekenning Wajong-uitkering.


Uitspraak

05/6435 WAJONG Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 september 2005, 04/1370 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 16 november 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen een beslissing op bezwaar van 11 mei 2004, hierna: het bestreden besluit, ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar moeder [naam moeder]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers. II. OVERWEGINGEN Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden: “Op 11 februari 2002 heeft eiseres een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wegens reeds vanaf haar jeugd bestaande klachten van het bewegingsapparaat. In het kader van voornoemde aanvraag is eiseres op 27 maart 2002 door de verzekeringsarts gezien. Op basis van de dossierstudie, de anamnese en het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts aangegeven dat als eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor eiseres het 12e levensjaar kan worden aangenomen. De verzekeringsarts heeft daarbij voor eiseres diverse rugsparende beperkingen aangenomen zoals vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst d.d. 27 maart 2002. Op basis van het arbeidskundig onderzoek dat hierna volgde, werd eiseres ingaande 4 mei 1995 (de dag waarop eiseres 18 jaar werd) als minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong beschouwd. Bij besluit van 18 juni 2002 is mitsdien de aanvraag van eiseres afgewezen. In voornoemd besluit staat vermeld dat aan eiseres geen uitkering wordt toegekend omdat eiseres op en na 4 mei 2002 als minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddel aangewend. Op 30 oktober 2002 heeft eiseres zich in verband met een acute toename van haar klachten ziek gemeld voor haar werkzaamheden bij de sociale dienst te Eindhoven. Na voltooiing van de wachttijd is eiseres bij besluit van 20 oktober 2003 met ingang van 29 oktober 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eveneens bij besluit van 21 oktober 2003 is eiseres met ingang van 27 november 2002 in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 februari 2004 is het besluit van 21 oktober 2003 waarbij eiseres in aanmerking is gebracht voor een Wajong-uitkering ingetrokken en is alsnog geen Wajong-uitkering aan eiseres toegekend. In de bestreden beslissing heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de inmiddels rechtens onaantastbaar geworden beslissing d.d. 18 juni 2002, op dit standpunt gesteld omdat eiseres per datum einde wachttijd, zijnde het bereiken van de 18-jarige leeftijd op 4 mei 1995, niet als jonggehandicapte in de zin van de Wajong wordt aangemerkt. Eiseres heeft zich op 30 oktober 2002 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en deze datum ligt na 4 mei 2000, zijnde de datum vijf jaar na het bereiken van de datum einde wachttijd. Mitsdien is volgens verweerder terecht aan eiseres een Wajong-uitkering geweigerd. Eiseres stelt zich kort gezegd op het standpunt dat toepassing van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong met zich brengt dat aan haar een Wajong-uitkering dient te worden toegekend. De termijn zoals genoemd in dit artikel gaat volgens eiseres lopen vanaf het moment van de eerdere afwijzingsbeslissing van 18 juni 2002.” De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij het Uwv heeft gevolgd in zijn stellingname dat 4 mei 1995 moet worden aangemerkt als datum einde wachttijd, dat een juiste toepassing van artikel 19 Wajong is gegeven en dat de in het besluit van 18 juni 2002 genoemde datum “4 mei 2002” op een verschrijving berust. In hoger beroep hebben partijen hun hiervoor weergegeven standpunten in grote lijnen herhaald. Partijen strijden kort gezegd over de vraag op welke datum de beslissing van 18 juni 2002 ziet. Niet in geschil is dat er op die datum een beslissing aangaande appellantes arbeidsongeschiktheid is genomen die rechtens onaantastbaar is geworden. In de omstandigheid dat in het besluit van 18 juni 2002 een onjuiste datum is genoemd, ziet de Raad met de rechtbank, en anders dan appellante wenst, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Uit de gedingstukken die aan dat besluit ten grondslag liggen blijkt onmiskenbaar dat het Uwv het oog heeft gehad op de datum 4 mei 1995. Ook naar het oordeel van de Raad is er mitsdien sprake geweest van een kennelijke verschrijving. Nu reeds hieruit volgt dat de arbeidsongeschiktheid, waarvoor een aanvraag tot toekenning van een uitkering ingevolge de Wajong is gedaan, buiten de in de wet genoemde termijn van 5 jaar is ingetreden, kan de Raad het oordeel van de rechtbank, dat gedaagde terecht toekenning van een Wajong-uitkering heeft geweigerd, onderschrijven. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Gunter. JL