
Jurisprudentie
BB8234
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/96 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/96 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.
Uitspraak
06/96 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 november 2005, 05/1311 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007. Appellante is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.
II. OVERWEGINGEN
Voor een beschrijving van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellante, werkzaam als productiemedewerker railassemblage, heeft zich op 16 april 2003 ziek gemeld met arm-, nek- en rugklachten. Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft het Uwv appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 25 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de medische advisering. De verzekeringsarts heeft forse beperkingen aangenomen in verband met de klachten van appellante op het gebied van haar rug, nek, benen, armen en gehoor. Ten aanzien van de brief van appellantes huisarts van 24 december 2004 heeft de rechtbank overwogen dat de daarin vermelde klachten aan bil, arm en schouder niet wezenlijk afwijken van de door de verzekeringsartsen geconstateerde klachten, waarmee rekening is gehouden, en dat de door de huisarts geconstateerde eczeemklachten zijn van na de datum in geding en daarom niet bij de beoordeling betrokken kunnen worden. Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat deze voor appellante geschikt zijn te achten.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medisch objectiveerbare gronden. De rechtbank heeft volgens appellante ten onrechte geen onderzoek gelast door een onafhankelijke neuroloog, reumatoloog of andere deskundige om inzicht te krijgen in haar medische problematiek, in het bijzonder de RSI-klachten. Appellante heeft de Raad verzocht om alsnog een deskundige te benoemen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek waaraan zij in de bezwaarfase werd onderworpen nog geen vijf minuten in beslag nam en niet deugdelijk was. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) dienen volgens appellante diverse aanvullende beperkingen te worden opgenomen. Ook heeft appellante gesteld dat in de geselecteerde functies van productiemedewerker textiel tal van handelingen niet zijn te verenigen met haar medische beperkingen.
De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en conclusies van de rechtbank en maakt deze overwegingen en conclusies tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de gronden in eerste aanleg en leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzocht en beide artsen hebben geen objectieve afwijkingen gevonden die een verklaring vormen voor de heftige klachten en sterke beperkingen die appellante ervaart. Niettemin zijn in de FML op diverse items beperkingen aangegeven, met name ten aanzien van dynamische handelingen en statische belastingen. Appellante heeft de door haar geclaimde extra beperkingen niet onderbouwd met medische informatie uit de behandelend sector, behoudens voormelde brief van haar huisarts.
Voor de stelling dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet deugdelijk was biedt het dossier geen aanknopingspunten. De Raad merkt hierbij op dat het rapport van de bezwaarverzekeringsarts onder meer een uitgebreide beschrijving bevat van het door haar verrichte lichamelijk onderzoek, terwijl de bezwaarverzekeringsarts ook bij de hoorzitting aanwezig is geweest. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen. De Raad overweegt ten slotte dat de bezwaararbeidsdeskundige H. Janssen in haar rapport van 16 juni 2005 afdoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies, met inbegrip van de functie productiemedewerker textiel, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.
JL