Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8220

Datum uitspraak2007-11-16
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3629 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering teveel betaalde WAO-uitkering.


Uitspraak

07/3629 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 februari 2005, 04/1083 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 november 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vork. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 14 mei 2004 het ten aanzien van appellant ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 10 juli 2003 heeft gehandhaafd. Daarbij is van appellant een bedrag van € 15.924,24 aan onverschuldigd aan hem betaalde WAO-uitkering teruggevorderd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat vaststaat dat appellant te veel uitkering heeft ontvangen en dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag door hem niet is betwist. Gelet op artikel 57 van de WAO is het Uwv verplicht het onverschuldigd betaalde van appellant terug te vorderen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de grieven van appellant tegen de wijze waarop hij door (de medewerkers van) het Uwv is behandeld en zijn betoog dat hij daardoor is bestolen van zijn menselijke waardigheid, geen dringende redenen opleveren als bedoeld in artikel 57, vierde lid van de WAO die de terugvordering van de teveel ontvangen uitkering ontoelaatbaar maakt. In hoger beroep heeft appellant in geschrifte en ter zitting opnieuw zijn grieven geuit tegen “het mis handelen in alle opzichten” van het Uwv en zijn rechtsvoorgangers. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in al zijn onderdelen en maakt dit tot het zijne. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu dit in essentie een herhaling vormt van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd en de rechtbank dit op goede gronden heeft verworpen. Hieraan voegt de Raad nog toe dat volgens de door de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 57, vierde lid, van de WAO ingegeven vaste jurisprudentie van de Raad, een dringende reden slechts gelegen kan zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die terugvordering voor een verzekerde heeft. Hetgeen door appellant daaromtrent is aangevoerd kan niet als dringende reden worden aangemerkt, omdat het ziet op het ontstaan van de terugvordering, niet zozeer op de gevolgen ervan. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 november 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL