
Jurisprudentie
BB8207
Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers161243
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers161243
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Voor het uitoefenen van een (rechtsgeldig) retentierecht is ingevolge artikel 3:290 BW in de eerste plaats vereist dat de retentor direct of indirect de (naar verkeersopvattingen, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen) feitelijke macht over de zaak uitoefent. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan hier geen sprake.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161243 / KG ZA 07-617
Vonnis in kort geding van 8 november 2007
in de zaak van
COÖPERATIEVE RABOBANK "DODEWAARD" B.A. IN LIQUIDATIE,
gevestigd te Opheusden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
procureur mr. M.A. Oostendorp te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE MEERMAN B.V.,
statutair gevestigd te Beek en Donk, kantoorhoudende te Veghel,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
procureur mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
waarin heeft gevorderd als tussenkomende partij te worden toegelaten
de besloten vennootschap
G.H.W.M. DE SWART BEHEER B.V.,
gevestigd te Millingen aan de Rijn,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
procureur mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
advocaat mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Rabobank Dodewaard, De Meerman en De Swart Beheer genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Rabobank Dodewaard
- de pleitnota van De Meerman B.V. met bijbehorende producties
- de incidentele vordering tot tussenkomst van De Swart Beheer
- de pleitnota van De Swart Beheer met bijbehorende producties
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De incidentele vordering tot tussenkomst
Nu De Swart Beheer als eigenaresse van de onroerende zaken waarop de onderhavige scheepswerf wordt geëxploiteerd, een rechtstreeks in rechte te erkennen belang heeft bij tussenkomst in dit kort geding en dit belang tevens voldoende spoedeisend wordt geacht,
zal de vordering worden toegewezen. Rabobank Dodewaard heeft zich ten aanzien van die vordering ook gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter, terwijl De Meerman zich niet heeft verzet tegen de verzochte tussenkomst. Dat brengt mee dat de kosten van dit incident voor rekening van De Swart Beheer dienen te blijven.
3. De feiten in de hoofdzaak en in de zaak tot tussenkomst
3.1. Blijkens door Rabobank Dodewaard als productie 13 overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Rivierenland (onder nr. 11019045), gedateerd 22 oktober 2007, is op 28 augustus 1985 opgericht de besloten vennootschap Millingen Marine Contractors, gevestigd te Millingen aan de Rijn. Bij notariële akte van 20 oktober 1986 is de naam van deze vennootschap gewijzigd in ‘Scheepswerf Hendriks Dodewaard B.V.’. Bij notariële akte van 26 juni 1987 is door/namens deze vennootschap een hypotheekrecht - een zogenaamde bankhypotheek - gevestigd op de onroerende zaken van de door haar geëxploiteerde scheepswerf ten behoeve van (onder andere) Rabobank Dodewaard (toen nog Coöperatieve Raiffeisenbank “Dodewaard” B.A. genaamd).
Op 15 maart 1989 is de naam van deze vennootschap andermaal gewijzigd, en wel in ‘G.H.W.M. de Swart Holding B.V.’, waarbij de activa zijn overgedragen aan de nieuw opgerichte dochtervennootschap met de naam ‘Scheepswerf Hendriks Dodewaard B.V.’ [Kamer van Koophandel (K.v.K.) nr. 21236], gevestigd te Dodewaard.
Deze dochteronderneming heeft op haar beurt haar naam op 29 oktober 1990 gewijzigd in
‘G. de Swart Scheepsbouw Dodewaard’ en is op 2 maart 1994 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. N.L.J.M. Rijssenbeek tot curator.
3.2. Op enig moment zijn de activa van de hiervoor genoemde vennootschap ‘Scheepswerf Hendriks Dodewaard B.V.’ (K.v.K. nr. 21236) overgedragen aan ‘Scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 11027649). Laatstgenoemde vennootschap heeft samen met De Swart Beheer en De Swart Holding B.V. op 26 juni 2002 van Rabobank Betuwe U.A. (hierna onder genoemd) ter zake van een geldlening en een krediet in rekening-courant in totaal een bedrag van € 450.000,-- ontvangen.
Scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 11027649) is bij vonnis van 20 augustus 2003 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. W. Aerts tot curator.
De activa van deze failliete vennootschap zijn (kennelijk) op enig moment gekocht door Scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 09068210), die thans kennelijk de scheepswerf exploiteert en waarvan G.H.W.M. de Swart bestuurder en enig aandeelhouder is.
Bij vonnis in kort geding van 1 oktober 2003 gewezen door de voorzieningenrechter in deze rechtbank tussen de curator in het faillissement van scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 09068210) - hierna ook wel de scheepswerf te noemen - en (onder meer) G.H.W.M. de Swart en De Swart Holding B.V. is (onder rechtsoverweging 15) onder meer beslist dat de scheepswerf en niet De Swart Holding B.V. (als eigenares van de onroerende zaken van de scheepswerf) eigenares van die goederen was.
Op 13 mei 2005 heeft De Swart Holding B.V. de eigendom van de onroerende zaken van de scheepswerf overgedragen aan De Swart Beheer.
3.3. Rabobank Dodewaard is op 1 oktober 1995 gefuseerd met de Coöperatieve Rabobank Kesteren-Opheusden B.A. (na een statutenwijziging Coöperatieve Rabobank Rijnlingewaal U.A. genaamd). Daarbij zijn alle activa en passiva - met uitzondering van zekerheden die een algemeen karakter kennen (waaronder de onder 3.1. genoemde bankhypotheek) - aan laatstgenoemde bank overgedragen. Tevens is in het kader van die fusie bij notariële akte van 29 september 1995 tussen beide banken een garantie-overeenkomst gesloten, op grond waarvan Rabobank Dodewaard zich jegens Rabobank Kesteren-Opheusden/Rijnlingewaal U.A. garant stelt voor de nakoming van al hetgeen laatstgenoemde bank van voormalige cliënten van Rabobank Dodewaard te vorderen heeft voor zover voor de nakoming van die verplichtingen aan Rabobank Dodewaard zekerheid met een algemeen karakter is verstrekt. Daarbij is voorts overeengekomen dat de Rabobank Dodewaard uit hoofde van de garantie nooit meer te betalen zal hebben dan de netto opbrengst van de desbetreffende algemene zekerheid.
3.4. Rabobank Kesteren-Opheusden/Rijnlingewaal U.A. is op haar beurt inmiddels gefuseerd met Rabobank Betuwe U.A. Ook die fusie is gepaard gegaan met een overdracht van alle activa en passiva zoals hiervoor onder 3.3. genoemd met inbegrip van de daar bedoelde uitzondering. Rabobank Betuwe U.A is de huidige vereffenaar van Rabobank Dodewaard.
3.5. Bij akte van cessie d.d. 28 mei 2004 heeft Rabobank Betuwe U.A. haar totale vordering op Scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 11027649) en De Swart c.s. ad
€ 441.578,94 gecedeerd aan de heer W.Th.G.M. [XXX] te [woonplaats]. De koopprijs van de vordering bedroeg € 368.000,-- en is inmiddels voldaan. Artikel 4 van die akte bepaalt onder meer: “(…) Verkoper geeft geen enkele garantie omtrent de vordering en de incassering ervan, met uitzondering dat verkoper ervoor in staat, dat de vordering bestaat, de vordering overdraagbaar is en dat zij het hypotheekrecht zoals hiervoor vermeld verstrekt heeft gekregen (…).”
3.6. De bestuurders van Rabobank Dodewaard hebben op 6 mei 2005 een schriftelijke verklaring ondertekend, die onder meer inhoudt dat de onder 3.3. bedoelde garantie geen zuiver persoonlijk recht is en daarom als nevenrecht voor overdracht vatbaar is, hetgeen aansluit bij de bedoeling van partijen bij het sluiten van de garantieovereenkomst en past binnen het patroon waarbij de onderscheiden Rabobanken bij opvolgende fusies betrokken zijn. Voorts hebben zij daarin verklaard dat in het kader van de fusie tussen Coöperatieve Rabobank Kesteren-Opheusden B.A./Rijnlingewaal U.A. en Coöperatieve Rabobank Betuwe U.A. de onderhavige garantieovereenkomst als nevenrecht is mee overgedragen en de heer W.Th.G.M. [XXX] een beroep toekomt op de door Rabobank Dodewaard verstrekte garantie, indien aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan.
3.7. Op 29 juni 2005 hebben Coöperatieve Rabobank Betuwe U.A. en W.Th.G.M. [XXX] ten overstaan van notaris [naam notaris] te [woonplaats] een zogenaamde ‘partijenverklaring constatering beschikkingsonbevoegdheid’ afgelegd met betrekking tot de onder 3.5. genoemde akte van cessie. Voor zover thans van belang houdt die verklaring het volgende in: “(…) Het is de bedoeling geweest van partijen dat het hypotheekrecht, destijds gevestigd ten behoeve van de coöperatie: Coöperatieve Rabobank “Dodewaard” BA, thans in liquidatie (…), als subsidiair recht, conform artikel 142 boek 6 Burgerlijk Wetboek mee zou overgaan (…). Naar thans blijkt zijn de fusies (opmerking voorzieningenrechter: bedoeld worden de onder 3.3. en 3.4. genoemde fusies) activa-passiva transacties geweest en zijn de hypothecaire zekerheidsrechten nimmer overgegaan. Mitsdien moet geconcludeerd worden dat de coöperatie: Coöperatieve Rabobank Betuwe U.A. (…) nimmer beschikkingsbevoegd en gerechtigd is geweest ten aanzien van het accessoire hypotheekrecht. Mitsdien verzoeken de bank en [XXX] hierbij de notaris om de inschrijving van de akte van cessie, voor wat betreft de overgang van het hypotheekrecht, waardeloos te verklaren; uitdrukkelijk wordt verklaard door partijen dat de akte van cessie voor het overige onverkort van kracht blijft.
GARANTIEOVEREENKOMST
Voorts verklaart [XXX] dat hij bij deze een beroep doet op alle rechten die voor hem voortvloeien uit de garantieovereenkomst die onderdeel hebben uitgemaakt van voormelde fusies (…).”
Bovengenoemde verklaring is op 4 juli 2005 ingeschreven in het kadaster.
3.8. Bij notariële akte van 21 december 2006 heeft De Meerman kenbaar gemaakt dat zij een retentierecht op de scheepswerf uitoefent wegens door haar gemaakte en door De Swart Beheer nog te betalen kosten voor het in werking laten zijn en houden van de scheepswerf tot een totaalbedrag van € 650.000,--. Die akte is op 27 december 2006 ingeschreven in het kadaster. Daarnaast heeft De Meerman het door haar uitgeoefende retentierecht ter plaatse kenbaar gemaakt door (in ieder geval) een aanplakbiljet op de toegangspoort van de scheepswerf.
3.9. Rabobank Dodewaard is voornemens om tot executie van de scheepswerf over te gaan.
4. De vorderingen in de hoofdzaak
4.1. Rabobank Dodewaard vordert thans primair De Meerman te verbieden gebruik te maken van haar retentierecht en haar te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het retentierecht ongedaan te maken in het kadaster, bij gebreke waarvan zij gemachtigd is het retentierecht in het kadaster zelf ongedaan te maken, althans te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte als bedoeld in artikel 3:300 BW. Subsidiair vordert Rabobank Dodewaard de primair gevorderde voorzieningen toe te wijzen met de bepaling dat de netto executieopbrengst door de met de executie belaste notaris in depot zal worden gehouden totdat in rechte op grond van een in kracht en gezag van gewijsde gegane uitspraak vaststaat aan wie de opbrengst toekomt.
4.2. Rabobank Dodewaard stelt een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen te hebben, omdat W.Th.G.M. [XXX] een beroep op de garantieovereenkomst heeft gedaan en aanspraak maakt op spoedige uitkering van de netto executie opbrengst van de scheepswerf, terwijl de aanwezigheid/inschrijving van het retentierecht de executie van de scheepswerf verhindert.
4.3. De Meerman voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De vorderingen in de zaak tot tussenkomst
5.1. Stellende dat het onderhavige hypotheekrecht van Rabobank Dodewaard is vervallen, vordert De Swart Beheer Rabobank Dodewaard te gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan De Swart Beheer op de voet van het bepaalde in art. 3:274 BW bij authentieke akte een verklaring af te geven dat de hypotheek op de scheepswerf is vervallen, subsidiair Rabobank Dodewaard te verbieden om tot executie van de scheepswerf over te gaan, althans die executie te staken en gestaakt te houden tot het moment dat bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis is bepaald dat aan het hypotheekrecht waarop Rabobank Dodewaard zich beroept, nog rechten kunnen worden ontleend, een en ander versterkt met een dwangsom.
5.2. Rabobank Dodewaard voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling in de hoofdzaak en in de zaak tot tussenkomst
6.1. In dit kort geding dienen een aantal essentiële geschilpunten te worden beslecht waarover partijen fundamenteel van mening verschillen. Anders dan De Meerman meent acht de voorzieningenrechter dit kort geding geschikt voor de beslechting van die geschilpunten, welke hierna achtereenvolgens zullen worden besproken.
de (bank)hypotheek
6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het in 1987 ten gunste van Rabobank Dodewaard (c.q. haar rechtsvoorgangster) gevestigde hypotheekrecht niet mee overgedragen is aan [XXX] op het moment van de cessie van de vordering(en) die Rabobank Dodewaard had op de scheepswerf en De Swart c.s.
De vraag is dan wat op dit moment de status is van de (bank)hypotheek. Volgens Rabobank Dodewaard is deze bij haar achtergebleven en bestaat die hypotheek nog steeds.
De Swart Beheer en De Meerman daarentegen stellen zich op het standpunt dat die hypotheek teniet is gegaan, met name omdat de rechtsverhouding/bankrelatie tussen de Rabobank Dodewaard en De Swart c.s. per 1 oktober 1995 is beëindigd door de fusie tussen Rabobank Dodewaard en Rabobobank Kesteren-Opheusden en de daarmee gepaard gaande liquidatie van Rabobank Dodewaard.
6.3. De voorzieningenrechter deelt voormeld standpunt van Rabobank Dodewaard.
In de eerste plaats heeft te gelden dat het onderhavige hypotheekrecht een algemeen karakter heeft en dus zekerheid geeft voor al hetgeen de bank nu en in de toekomst (vgl. artikel 3:231 BW) van de klant te vorderen heeft. Gegeven deze ruime omschrijving van het begrip ‘vorderingen’ en mede gelet op de onder 3.3. genoemde garantieovereenkomst (waarover hierna meer) moet bepaald niet uitgesloten worden geacht dat Rabobank Dodewaard in de (nabije) toekomst een (regres)vordering op De Swart c.s. zal verkrijgen die voldoet aan de omschrijving van de hypotheekakte (of wellicht al heeft verkregen, doordat [XXX] een beroep op de garantieovereenkomst heeft gedaan). Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de kredietrelatie tussen Rabobank Dodewaard en De Swart c.s.
(volledig) is afgewikkeld/beëindigd en moet er dus voorshands van worden uitgegaan dat de (bank)hypotheek nog steeds bestaat.
de garantieovereenkomst
6.4. Volgens Rabobank Dodewaard is deze – onder 3.3. genoemde – overeenkomst bij de onder 3.5. genoemde cessie als nevenrecht mee overgegaan op [XXX].
De Meerman, gesteund door De Swart Beheer, stelt echter dat de door Rabobank Dodewaard aan Rabobank Kesteren-Opheusden verstrekte garantie evenals de bankhypotheek een zekerheid betreft voor huidige en toekomstige vorderingen waardoor deze garantie/zekerheid een algemeen karakter kent en onvoldoende bepaalbaar is om als nevenrecht met de hoofdvordering mee overgedragen te worden, zodat [XXX] de aanspraken uit die garantie niet kan hebben verkregen en dus geen beroep op die garantie kan doen.
De Swart Beheer beroept zich in dit verband tevens op het bepaalde in artikel 3:36 BW.
De Meerman heeft nog aangevoerd dat de oorspronkelijke hypotheekgever, Scheepswerf Hendriks Dodewaard B.V., is opgehouden te bestaan en dat de scheepswerf op het moment van het sluiten van de garantieovereenkomst geen relatie was van Rabobank Dodewaard, zodat vorderingen jegens die vennootschap onmogelijk betrekking kunnen hebben op de garantieovereenkomst. Ter staving van die stelling heeft De Meerman een drietal uittreksels uit het betreffende handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd.
Rabobank Dodewaard heeft die stelling uitdrukkelijk betwist.
6.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven de vraag of de in de garantieovereenkomst besloten liggende garantie een afhankelijk recht is dat van rechtswege overgaat met de overgang van de vordering van Rabobank Dodewaard op De Swart c.s. Nog daargelaten dat ook in de jurisprudentie en literatuur hierover nog geen duidelijkheid bestaat (vgl. HR 31-1-2003 JOR 2003, 73 met noot), blijkt uit de onder 3.6. genoemde verklaring met zoveel woorden dat Rabobank Dodewaard zich ook garant wenste te stellen tegenover [XXX], welke garantieverklaring door [XXX] kennelijk ook is aanvaard. De garantie van Rabobank Dodewaard aan Rabobank Kesteren-Opheusden dat De Swart c.s. hun schulden zullen betalen, geldt dus voorshands ook jegens [XXX].
Nu De Swart c.s. niet hebben betaald (waarover hierna meer) en [XXX] blijkens de onder 3.7. geciteerde partijverklaring (onder het kopje ‘Garantieovereenkomst’) zich - anders dan De Swart Beheer kennelijk meent - op de garantie heeft beroepen, rust op Rabobank Dodewaard de verplichting om de schade aan [XXX] te vergoeden. De Swart Beheer heeft niet betwist dat uit de garantieovereenkomst volgt dat het uitkeren onder de garantie door Rabobank Dodewaard een regresrecht jegens De Swart c.s. doet ontstaan. Zij heeft wel betwist dat dat regresrecht bestaat of opeisbaar is zolang Rabobank Dodewaard niet daadwerkelijk aan [XXX] heeft betaald. In artikel A.2. van de garantieovereenkomst is vastgelegd dat Rabobank Dodewaard, na het inroepen van de garantie, eerst de verhypothekeerde zaken zal executeren en dan de netto opbrengst zal uitkeren aan Rabobank Kesteren-Opheusden, thans [XXX]. Deze afspraak houdt in dat de gegarandeerde een aanspraak verkrijgt op de garant onder de opschortende voorwaarde dat de garant diens regresvordering op de schuldenaar heeft geïncasseerd. Deze afspraak is geldig. De schuldenaar, in dit geval onder andere De Swart Beheer, kan in dat geval niet tegenwerpen aan de garant, in dit geval Rabobank Dodewaard, dat deze nog niet aan de gegarandeerde, in dit geval [XXX], heeft betaald.
6.6. Nu op grond van hetgeen onder 6.5. is overwogen de garantieovereenkomst ook aan De Swart Beheer kan worden tegengeworpen, wordt het beroep van De Swart Beheer op artikel 3:36 BW verworpen.
Het hiervoor onder 6.4. weergegeven betoog van De Meerman inzake het ontbreken van een bankrelatie tussen de scheepswerf en Rabobank Dodewaard op het moment van het sluiten van de garantieovereenkomst wordt eveneens verworpen. Uit het onder 3.1. en 3.2. weergegeven chronologisch overzicht en de daarbij genoemde handelsregisternummers ter zake van (het ontstaan en tenietgaan van) de diverse vennootschappen blijkt voorshands voldoende duidelijk dat de vennootschap die het onderhavige hypotheekrecht destijds (mede) heeft verstrekt en door Rabobank Dodewaard (mede) is gefinancierd, nog steeds bestaat en thans genaamd is De Swart Holding B.V.
(het beroep op) verrekening
6.7. Vast staat dat De Swart c.s. nimmer aan hun betalingsverplichting jegens [XXX] hebben voldaan. Namens De Swart Beheer is betoogd dat de (eventuele) vorderingen van [XXX] op haar verrekend dienen te worden met (tal van) vorderingen die De Swart c.s. op [XXX] hebben, onder meer voortvloeiende uit een aantal door [XXX] gepleegde diefstallen en vernielingen van eigendommen van De Swart Beheer, ter zake waarvan aangifte bij de politie is gedaan. Per saldo heeft [XXX] volgens De Swart Beheer dan ook niets van haar te vorderen, zodat [XXX] ook geen belang heeft bij een beroep op de garantie, aan [XXX] dus niets zal worden uitbetaald en Rabobank Dodewaard daarom ook geen regresvordering op De Swart c.s. zal verkrijgen. De voorzieningenrechter verwerpt dit beroep.
Ter zitting is gebleken dat het hier gaat om bedrijfsmiddelen ter zake waarvan in een eerder kort gedingvonnis (d.d. 1 oktober 2003) tussen de curator in het faillissement van Scheepswerf Dodewaard B.V. (K.v.K. nr. 11027649) en (onder meer) De Swart Holding B.V. (onder rechtsoverweging 15) is beslist dat de scheepswerf en niet De Swart Holding B.V. eigenares van die goederen was.
Rabobank Dodewaard heeft voorts onvoldoende betwist gesteld dat de zoon van [XXX] die goederen in opdracht van de curator bij de scheepswerf heeft opgehaald.
Onder die omstandigheden en nu tevens verdere informatie omtrent (de gegrondheid van) de gepretendeerde tegenvordering van De Swart Beheer ontbreekt, is voorshands geen sprake van een schadevordering van De Swart c.s. op [XXX] die zou hebben meegebracht dat de vordering van [XXX] op De Swart c.s. teniet zou zijn gegaan door verrekening.
het (beroep op) retentierecht
6.8. Voor het uitoefenen van een (rechtsgeldig) retentierecht is ingevolge artikel 3:290 BW in de eerste plaats vereist dat de retentor direct of indirect de (naar verkeersopvattingen, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen) feitelijke macht over de zaak uitoefent. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan hier geen sprake. Rabobank Dodewaard heeft onvoldoende weersproken gesteld dat op de scheepswerf nog steeds scheepsbouwactiviteiten plaatsvinden, hetgeen betekent dat de werf niet in de macht van De Meerman is.
De enkele mededeling ter zitting van De Meerman dat zij de scheepswerf aan een derde heeft verhuurd en dat in dat kader werkzaamheden op de werf plaatsvinden zonder de identiteit van deze derde te onthullen, is te onbestemd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbijgaat.
6.9. Daarnaast bestaat onvoldoende duidelijkheid over het bestaan van de vordering(en) van De Meerman en het (eveneens krachtens de wet vereiste) verband tussen die gestelde vordering en de teruggehouden zaak. De Meerman heeft daarover te weinig prijsgegeven vanuit de gedachte dat dat om bedrijfsgevoelige informatie gaat die Rabobank Dodewaard niet aangaat. De voorzieningenrechter acht dat onjuist, omdat De Meerman bij betwisting van het retentierecht zoals hier aan de orde is, voldoende zal moeten stellen op basis waarvan dat retentierecht kan worden vastgesteld. Nu dat niet is gebeurd, wordt ook om die reden voorshands geen retentierecht aangenomen.
6.10. Op grond van al het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Rabobank Dodewaard gerechtigd is om tot uitoefening van haar parate recht van
executie van de scheepswerf over te gaan. Nu het door De Meerman ingeroepen retentierecht - anders dan De Meerman kennelijk meent - daaraan in de weg staat, is
de primaire vordering van Rabobank Dodewaard zoals hierna in het dictum onder 7.4. en 7.5. is opgenomen, toewijsbaar.
Het spoedeisend belang daarbij vloeit voldoende voort uit de stellingen van Rabobank Dodewaard. De (door De Meerman aangevoerde) omstandigheid dat het enige tijd heeft geduurd voordat Rabobank Dodewaard de onderhavige vordering(en) instelde - kennelijk vanwege schikkingsonderhandelingen enerzijds en anderzijds doordat het antwoord op de in het geding zijnde rechtsvragen niet zonder meer evident was – brengt in dit geval niet mee dat Rabobank Dodewaard thans geen spoedeisend belang bij de verzochte voorzieningen meer heeft. De primaire en subsidiaire vorderingen van De Swart Beheer moeten gelet op het voorgaande worden afgewezen.
6.11. Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen De Meerman (in de hoofdzaak) en De Swart Beheer (in de zaak tot tussenkomst) in de kosten van dit kort geding aan de zijde van Rabobank Dodewaard worden veroordeeld. Die kosten worden tot op heden
in de hoofdzaak begroot op: -vast recht € 251,--
- dagvaarding € 84,31
- salaris procureur € 816,--
Totaal € 1.151,31
en in de zaak tot tussenkomst op € 816,--- wegens salaris procureur.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
7.1. laat De Swart Beheer toe als tussenkomende partij,
7.2. veroordeelt De Swart Beheer in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Rabobank Dodewaard en De Meerman begroot op nihil,
in de hoofdzaak
7.3. verbiedt De Meerman gebruik te maken van het door haar gepretendeerde retentierecht,
7.4. beveelt De Meerman binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het retentierecht ongedaan te maken in het kadaster ,
7.5. machtigt Rabobank Dodewaard om, indien De Meerman aan het onder 7.4. genoemde bevel niet voldoet, het retentierecht in het kadaster zelf ongedaan te maken,
7.6. veroordeelt De Meerman in de kosten van dit kort geding, aan de zijde van Rabobank Dodewaard tot op heden begroot op € 1.151,31,
7.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak tot tussenkomst
7.8. weigert de gevorderde voorzieningen,
7.9. veroordeelt De Swart Beheer in de kosten van dit kort geding, aan de zijde van Rabobank Dodewaard tot op heden begroot op € 816,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 8 november 2007.