Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8197

Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2785
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van vrijstelling en bouwvergunning voor het veranderen van een bedrijfsgebouw ten behoeve van het realiseren van buitenschoolse opvang. Het is thans onzeker dat de verleende vergunning in stand zal kunnen blijven. Er is derhalve voldoende aanleiding om die vergunning te schorsen tot drie weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/2785 uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2007 inzake [verzoekster], wonende te Vinkeveen, verzoekster, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ronde Venen, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 9 juli 2007, verzonden op 18 juli 2007, waarbij vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning is verleend voor het veranderen van een bedrijfsgebouw (o.a. buitenschoolse opvang) op het perceel, kadastraal bekend gemeente Vinkeveen, [kadastrale gegevens], plaatselijk bekend [adres] te Vinkeveen. 1.2 Het verzoek is op 26 oktober 2007 ter zitting behandeld, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Fassotte, werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. Tevens is ter zitting verschenen vergunninghouder [vergunninghouder], vergezeld door zijn echtgenote. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww), voor zover hier van belang, mag de bouwvergunning alleen en moet deze worden geweigerd, indien: a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens het zogenoemde Bouwbesluit gegeven voorschriften; b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening; c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen; d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2.4 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. In de circulaire van de Provincie Utrecht van 4 juli 2006 over de toepassing van artikel 19 van de WRO is onder meer een zogenoemde limitatieve lijst opgenomen van gevallen waarin burgemeester wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen. In die lijst is onder 3.1.2, de limitatieve lijst onder B, stedelijk gebied, sub b, opgenomen dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen voor realisering van functiewijzigingen van bestaande opstallen, de daaruit voortkomende bouwactiviteiten alsmede uitbreiding van bestaande functies op buurt- en wijkniveau; (...). 2.5 Het bouwplan heeft betrekking op het gedeeltelijk veranderen van een bedrijfsruimte ten behoeve van het realiseren van buitenschoolse opvang op de verdieping van het pand, inclusief bijbehorende voorzieningen aan de [adres] te Vinkeveen. De buitenschoolse opvang (hierna: BSO) voor maximaal twintig kinderen zal op de verdieping van de winkel/bedrijfsruimte worden gerealiseerd. In de bouwvergunning is opgenomen dat, om te voldoen aan de parkeernorm, vijf parkeerplaatsen op het bezoekersdeel van het perceel aanwezig dienen te zijn. Er wordt vanuit gegaan dat buiten het eigen terrein gebruik gemaakt kan worden van twee openbare parkeerplaatsen door middel van een ontheffing. 2.6 Op het perceel geldt het bestemmingsplan 'Vinkeveen-Zuid'. Ter plaatse van de bebouwing en de te realiseren buitenruimte heeft het perceel de bestemming "Bedrijfsbebouwing". Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften - voor zover hier van belang - zijn de op de kaart voor "Bedrijfsbebouwing" aangewezen gronden bestemd voor kleine bedrijven van nijverheid en ambacht met de hierbij behorende bouwwerken, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van inrichtingen en bedrijven, die niet zijn toegestaan krachtens het bepaalde in het derde lid voor open terreinen, waaronder los-, laad- en parkeerplaatsen.gronden met die bestemming bestemd voor tuinen en erven, met de bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken en open terreinen. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. 2.7 Verzoeksters woning is gelegen aan de [adres verzoekster], naast het betreffende perceel. Verzoekster heeft aan haar verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat op de door vergunninghouder bij de aanvraag overgelegde tekening, die de bestaande situatie zou weergeven, aan de linker- en rechterzijgevel een dakkapel en aan de rechterzijgevel een trap is getekend, die in werkelijkheid niet aanwezig zijn. Verzoekster heeft in dit verband gewezen op de omvang van de dakkapel en op het feit dat deze zal worden voorzien van een glasdeur. Zij vreest voor ernstige aantasting van haar privacy. Verder is verzoekster de mening toegedaan dat door het bouwplan parkeer- en verkeersproblemen zullen ontstaan. In dit verband heeft verzoekster gesteld dat onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de parkeervoorzieningen op eigen terrein. Pas op 26 september 2007 is verzoekster gebleken dat een plattegrond bestaat waarop door vergunninghouder parkeerplaatsen zijn ingetekend. Naar de mening van verzoekster is het de vraag of de ingetekende parkeerplaatsen wel bruikbaar zijn. Voorts vraagt verzoekster zich af of de BSO in de geschetste situatie wel bereikbaar zal zijn voor hulpdiensten. 2.8 Ten aanzien van de dakkapel overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder in de reactie op de zienswijzen heeft aangegeven dat eerder vergunning is verleend voor het vernieuwen van de kap. De dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan een bestaand groot dakvlak, waarvan de goothoogte niet wijzigt als gevolg van het bouwplan, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat de goothoogte wel wijzigt, maar dat deze wijziging mogelijk is als binnenplanse vrijstelling. De voorzieningenrechter constateert echter dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de conclusie dat verweerder in het kader van een vrijstelling voor de dakkapel een belangenafweging heeft gemaakt. Met name is niet gebleken dat verweerder aandacht heeft besteed aan het door verzoekster naar voren gebrachte privacy-aspect, dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel in die beoordeling betrokken dient te worden. Verweerder zal daarom in de beslissing op bezwaar alsnog dienen te onderzoeken of het privacy-belang van verzoekster zich verzet tegen realisatie van het thans voorliggende bouwplan. 2.9 Ten aanzien van de parkeernorm heeft verweerder in de reactie op de zienswijzen gesteld dat aan de hand van de normen van het Studiecentrum Verkeerstechniek (CROW) is becijferd dat ten behoeve van het kinderdagverblijf en BSO gezamenlijk zeven parkeerplaatsen nodig zullen zijn. Verweerder gaat er vanuit dat vijf parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden en dat buiten het eigen terrein gebruik kan worden gemaakt van twee openbare parkeerplaatsen door middel van een ontheffing voor de zomerperiode. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat de door verzoekster genoemde tekening van het perceel, waarop de parkeerplaatsen zijn ingetekend, niet eerder ter inzage heeft gelegen. Voorts heeft verweerder gesteld dat genoemde ontheffingen niet zijn verleend en dat over een eventuele verlening niets met zekerheid kan worden gezegd. Indien parkeren op eigen terrein mogelijk is wordt in beginsel geen ontheffing verleend. 2.10 De voorzieningenrechter merkt op dat genoemde norm van zeven parkeerplaatsen betrekking heeft op zowel de BSO als het kinderdagverblijf, terwijl de litigieuze bouwvergunning en vrijstelling alleen zien op de BSO. Afgezien daarvan constateert de voorzieningenrechter dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van de, zoals thans is gebleken, onjuiste veronderstelling dat, door middel van een ontheffing, van twee openbare parkeerplaatsen gebruik kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorts onvoldoende gebleken dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in voldoende mate heeft stilgestaan bij de vraag of op eigen terrein kan worden voorzien in het vereiste aantal parkeerplaatsen en of deze parkeerplaatsen bruikbaar zijn. Verweerder dient zich bij de te nemen beslissing op bezwaar daarvan rekenschap te geven. 2.11 De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder het parkeeraspect, ook gelet op de mogelijke gevolgen voor de toegankelijkheid van het perceel voor de brandweer, nader had dienen te onderzoeken. Indien het parkeren op het eigen terrein zoals thans is geschetst zou worden toegestaan, is het de vraag of geen strijd zal ontstaan met de gemeentelijke bouwverordening. In artikel 2.5.3, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening is immers bepaald dat indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd meer dan tien meter is verwijderd van een openbare weg, tussen die toegang en het openbare wegennet een verbindingsweg aanwezig moet zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer. De voorzieningenrechter merkt op dat, in verband met de twee ingetekende parkeerplaatsen op de toegangsweg tussen het kinderdagverblijf en de BSO, de vraag gerechtvaardigd is of er nog wel sprake is van een verbindingsweg. Nu verweerder ter zitting niet duidelijk heeft kunnen aangeven of de brandweer op de hoogte is van de tekening waarop de parkeerplaatsen zijn ingetekend, moet worden geconstateerd dat vooralsnog onvoldoende is onderzocht of het bouwplan wat betreft de bereikbaarheid voor de brandweer en andere hulpdiensten voldoet aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening. 2.12 Een deugdelijke motivering ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans eveneens ten aanzien van de afstand tussen de uitbouw, waarin het trappenhuis is gesitueerd, en de perceelsgrens, die volgens de terreintekening vier meter bedraagt. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op artikel 2.5.3, tweede lid, sub a van de gemeentelijke bouwverordening, waarin is bepaald dat een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid - onder meer - een breedte moet hebben van ten minste 4,5 meter. 2.13 Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans zodanig onzeker dat de verleende vergunning in stand zal kunnen blijven, dat er voldoende aanleiding is om die vergunning te schorsen tot drie weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaarschrift van verzoekster tegen dat besluit. 2.14 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De voorzieningenrechter, 3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het besluit van verweerder van 9 juli 2007 tot drie weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster van 27 augustus 2007; 3.3 bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-; aan haar vergoedt; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-; 3.5 wijst de gemeente De Ronde Venen aan als rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden. Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. V.N. Sluiter mr. drs. R. in 't Veld Afschrift verzonden op: