
Jurisprudentie
BB8160
Datum uitspraak2007-11-09
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/9402 IB/PVV V
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/9402 IB/PVV V
Statusgepubliceerd
Indicatie
X doet verzet. Het verzet richt zich uitsluitend tegen het ontbreken van een veroordeling van verweerder in de proceskosten van opposante. In afdeling 8.2.4. van de Awb ontbreekt een regeling voor gevallen als dit. Naar het oordeel van de rechtbank moet de doeltreffendheid van een slechts op (het ontbreken van) een dergelijk nevendictum gericht verzet in volle omvang worden getoetst. Indien een zodanig verzet doel treft, kan de rechter ermee volstaan een beslissing omtrent de proceskosten te nemen. De uitspraak waartegen verzet kan dan in stand blijven.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/9402 IB/PVV V
Uitspraakdatum: 9 november 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van
[X.], opposante,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2007.
1. Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposante (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift van opposante ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.
Bij brief van 14 mei 2007 heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak. Opposante heeft niet verzocht in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
De inspecteur van de Belastingdienst te [P.] (hierna: verweerder), heeft een standpunt ingenomen over de gronden van het verzet.
2. Feiten en de gronden van het verzet
Met dagtekening 21 juni 2006 is aan opposante een aanslag inkomstenbelasting / premies volksverzekeringen 2002 opgelegd. Namens opposante is hiertegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak op bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Dit beroep is bij de uitspraak waartegen verzet gegrond verklaard.
Het verzet richt zich tegen het ontbreken van een veroordeling van verweerder in de kosten die opposante in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beoordeling van het verzet
Uit het stelsel van de Awb volgt naar het oordeel van de rechtbank dat op de uitspraak waarbij het beroep vereenvoudigd wordt afgedaan en op de uitspraak op het verzet afdeling 8.2.6 van de Awb van toepassing is. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de wetsgeschiedenis (MvT bij hoofdstuk 8 van de Awb, TK 1991-1992, 22 495, nr. 43, p. 135). Dit betekent dat de rechter bij een uitspraak waarbij het beroep vereenvoudigd wordt afgedaan onder meer toepassing kan geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Bij een ontvankelijk verzet tegen een vereenvoudigd afgedaan beroep is de (on)gegrondheid van dat verzet aan de orde. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 8:55 van de Awb gaat het daarbij om de beantwoording van de vraag of, voor zover hier relevant, er inderdaad sprake is geweest van een kennelijk (on)gegrond beroep. (TK 1991-1992, 22 495, nr. 43, p. 137). Wordt die vraag bij de uitspraak op verzet bevestigend beantwoord, dan blijft blijkens het bepaalde in artikel 8:55, zesde lid, van de Awb de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
In afdeling 8.2.4. van de Awb ontbreekt een regeling voor situaties waarin het verzet niet ziet op hetgeen in de hoofdzaak is beslist maar op het volgens de belanghebbende ten onrechte dan wel niet op een juiste wijze toepassen van artikel 8:75 van de Awb. Uit het ontbreken van afwijkende, daarop toegespitste bepalingen vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de doeltreffendheid van een slechts op (het ontbreken van) een dergelijk nevendictum gericht verzet in volle omvang moet worden beoordeeld. Indien een zodanig verzet doel treft, is evenwel het als vervallen aanmerken van de gehele uitspraak, dus ook voor zover daarbij op de hoofdzaak is beslist, naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen, reeds omdat de rechter dan buiten de grenzen van het aan hem voorgelegde verzet zou treden. In dat geval kan de rechter volstaan met in de uitspraak op het verzet de beslissing nemen die uit een correcte toepassing van artikel 8:75 van de Awb voortvloeit.
De rechtbank overweegt dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van art. 8:75 Awb in aanmerking komen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42449, LJN AX0985, BNB 2006/270). Naar het oordeel van de rechtbank strookt het met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand om in het geval dat een belanghebbende die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgave behorende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt (vergelijk Hoge Raad 15 juli 1996, nr. 31168, BNB 1996/332).
Opposante heeft zich in beroep doen vertegenwoordigen door een gemachtigde die in het kader van de uitoefening van zijn beroep rechtsbijstand heeft verleend bestaande uit het indienen van een beroepschrift. Gesteld noch gebleken is dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van opposante. In de uitspraak waartegen verzet ontbreekt dan ook ten onrechte het (neven-)dictum dat verweerder in de proceskosten van opposante wordt veroordeeld.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de door opposante gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht is het gewicht van de zaak bepaald op 1 (gemiddeld) en wordt voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een beroepschrift en het indienen van een verzetschrift, 1,5 punt wordt toegekend, met een waarde van € 322 per punt (totaal € 483).
Nu de aangevoerde gronden niet leiden tot de conclusie dat het verzet gegrond is, blijft de bestreden uitspraak in stand.
4. Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten ten bedrage van € 483 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan opposante te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de Minister van Financiën binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.