Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8121

Datum uitspraak2007-11-13
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200209507
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenst vreemdeling. Beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt door het hof verworpen: nu enerzijds gedragingen van de verdachte zelf aanleiding zijn tot zijn voortdurend doch ongewenst verblijf in Nederland, en anderzijds niet onomstotelijk vast staat dat de verdachte Nederland niet kan verlaten of zal kunnen verlaten, kan niet worden geconcludeerd dat vervolging in casu geen strafrechtelijk doel (meer) zou dienen.


Uitspraak

Rolnummer: 22-002095-07 Parketnummer(s): 10-641019-07 Datum uitspraak: 13 november 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 3 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1964, thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2007. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd – zakelijk samengevat - dat de verdachte die reeds zeer lang – zo’n 24 jaar - in Nederland verblijft niet uitzetbaar is gebleken en dat hij door het handelen van de autoriteiten zelf, die hem na een periode van vreemdelingendetentie toch steeds weer op straat zetten, gedwongen wordt de delictsomschrijving van artikel 197 Sr te vervullen. Vervolging dient in casu geen strafrechtelijk doel, aldus de raadsman. Het hof deelt deze visie niet. Immers, uit de zich in het dossier bevindende stukken - waaronder het sfeerproces-verbaal inzake de verdachte van 11 januari 2007 - blijkt dat de verdachte op 27 november 2000 ongewenst vreemdeling is verklaard, dat de beschikking hem op 5 december 2000 in persoon werd uitgereikt en dat het onderzoek naar – samengevat - de uitzetbaarheid van de verdachte niet is afgerond. Bovendien blijkt uit genoemd proces-verbaal dat gericht onderzoek met betrekking tot de uitzetting van verdachte vanaf 18 maart 2003 is aangevangen. Een verblijfsduur van bijna zeven jaren als ongewenst vreemdeling, noch een onderzoeksperiode van vier jaren, is zodanig lang dat op grond daarvan reeds is te verwachten dat de verdachte Nederland niet meer zou (kunnen) verlaten, dan wel dat hij niet (meer) uitzetbaar zou zijn. Het is aan de daartoe bevoegde autoriteiten op enig moment uit het lopende onderzoek conclusies te trekken en eraan gevolgen te verbinden, zoals met betrekking tot de uitzetbaarheid en de verblijfsstatus van de verdachte. Vast staat dat de verdachte, onder andere door het aannemen van aliassen, het onderzoek met betrekking tot zijn uitzetbaarheid ernstig heeft bemoeilijkt. Vast staat ook dat hij, in ieder geval tot voor kort en volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, Nederland niet wenst te verlaten. Voorts heeft hij geen enkele aantoonbare poging ondernomen om de juiste documenten te verkrijgen die het hem mogelijk zouden maken Nederland te verlaten. Ten slotte is gegeven dat de verdachte ongewenst is verklaard op grond van zijn, blijkens zijn strafblad veelvuldig voorkomend, strafwaardig gedrag. Nu enerzijds gedragingen van de verdachte zelf aanleiding zijn tot zijn voortdurend doch ongewenst verblijf in Nederland, en anderzijds niet onomstotelijk vast staat dat de verdachte Nederland niet kan verlaten of zal kunnen verlaten, kan niet worden geconcludeerd dat vervolging in casu geen strafrechtelijk doel (meer) zou dienen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie keer op keer het gerechtshof misleidt met de tekst van de tenlastelegging door het te doen voorkomen dat de verdachte zichzelf in de strafbare positie heeft gebracht, terwijl het de Staat der Nederlanden is die de verdachte steeds in Nederland op vrije voeten stelt. Het hof overweegt dat de tekst van de tenlastelegging is ontleend aan de delictsomschrijving zoals neergelegd in artikel 197 Sr en dat alle delictsbestanddelen uit dat artikel zijn opgenomen in de onderhavige tenlastelegging. De visie van de verdediging dat het hof wordt misleid nu niet in de tenlastelegging is opgenomen dat de Staat der Nederlanden de verdachte steeds in Nederland op vrije voeten stelt, vindt derhalve geen steun in het recht. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt mitsdien verworpen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 27 november 2000 op grond van het plegen van misdrijven tot ongewenst vreemdeling verklaard, zodat het hem (onder meer) op 9 januari 2007 niet was toegestaan hier te lande te verblijven. Hoewel hij dit weet, blijft de verdachte dit besluit naast zich neerleggen. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 oktober 2007, herhaaldelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke, maar ook van andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mr. G.J.W. van Oven, mr. Chr.A. Baardman en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Tolen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2007.