Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8118

Datum uitspraak2007-10-24
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00314
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motorrijtuigenbelasting. Overgangsregeling niet van toepassing zodat geen aanspraak bestaat op het verlaagde bestelautotarief.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 06/00314 uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 5 juli 2006, nummer AWB 06/556, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) 1. De belastingaanslag, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank 1.1 Belanghebbende heeft over het tijdvak 25 juli 2005 tot en met 24 juli 2006 € 372 aan motorrijtuigenbelasting voldaan en daartegen een bezwaarschrift ingediend. 1.2 Het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen. 1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 juli 2006 ongegrond verklaard. 2. Het geding voor het Hof 2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 16 augustus 2006. 2.2 Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift en het verweerschrift. 2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 september 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 2.3 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 3. De vaststaande feiten 3.1 De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld: “Eiseres (Hof: in dezen belanghebbende) is sedert 25 oktober 1986 (datum afgifte deel II) houder van de auto, met kenteken AA-00-BB, hierna: de auto. De auto heeft geen achterbank. De auto viel in 1986 in de categorie bestelauto’s, waardoor deze een grijs kenteken had met een bijbehorend laag tarief voor de Motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB). Met ingang van 1 januari 1988 is in de toenmalige Wet op de MRB 1966 het begrip personenauto verruimd, met als gevolg dat de auto van eiseres niet meer in de categorie bestelauto viel maar in de categorie personenauto. De wetgever heeft echter een overgangsregeling getroffen voor eigenaren van motorrijtuigen met een kentekenbewijs Deel II van een vroegere datum dan 1 januari 1988, welke voor die datum de belasting naar het bestelauto-tarief konden betalen. Als gevolg van die overgangsregeling bleef de auto van eiseres aangemerkt worden als bestelauto. Onder de toen geldende regeling bracht dit mee dat een bijbehorende laag belastingtarief gold voor de MRB. Per 1 januari 1994 is het begrip personenauto nog verder verruimd om het gebruik van bestelauto’s door particulieren verder te ontmoedigen. Na aandrang van de Eerste Kamer is een bijzondere overgangsregeling getroffen voor houders van bestelauto’s waarvan de tenaamstelling op Deel II van het kentekenbewijs nog luidt zoals voor 1 januari 1988. Deze regeling is neergelegd in de Wet van 23 december 1994, Stb. 883. Door deze overgangsregeling bleef de auto van eiseres aangemerkt worden als bestelauto. Ook onder de toen geldende wetgeving bracht dit mee dat eiseres in aanmerking bleef komen voor het lage tarief voor de MRB. Op 4 februari 1994 heeft eiseres een LPG-installatie laten inbouwen in de auto. Per 1 april 1995 is de Wet op de MRB 1966 vervangen door de Wet op de MRB 1994. De situatie zoals die per 1 januari 1994 voor de auto van eiseres gold, inclusief de overgangsregeling, veranderde daarbij niet. Op 14 december 2004 werd door de Eerste Kamer het Belastingplan 2005 goedgekeurd met gevolgen voor zowel de MRB als de Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Naast de verhoging van de basisbedragen en brandstoftoeslagen voor alle categorieën motorrijtuigen en aanhangwagens met 1.4% op 1 januari 2005, is tegelijkertijd het basistarief voor bestelauto’s verhoogd met € 19 per kwartaal (€ 76 per jaar). In artikel 24a van de Wet op de MRB 1994 is per 1 januari 2005 een uitzondering opgenomen voor houders van bestelauto’s die zijn aangepast voor het gebruik van een rolstoel. Zij kunnen ook na 1 januari 2005 een verzoek indienen om in aanmerking te komen voor een lager bestelautotarief, dat in artikel 24a is opgenomen (hierna: het invalidentarief). Per 1 juli 2005 is het gewone tarief voor bestelauto’s nog verder verhoogd door dit gelijk te maken aan het tarief voor personenauto’s. In artikel 24 van de Wet op de MRB 1994, dat bestelauto’s betreft, is daarom vanaf 1 juli 2005 verwezen naar artikel 23, dat over personenauto’s gaat. Wel resteert als verschil dat voor een bestelauto geen provinciale opcenten worden geheven en voor een personenauto wel. Ook is er per 1 juli 2005 een nieuw artikel 24b toegevoegd aan de Wet op de MRB 1994, waarin is bepaald dat ondernemers een verzoek kunnen doen om in aanmerking te komen voor een lager bestelautotarief, dat is opgenomen in artikel 24b (hierna: het ondernemerstarief). Een overgangsregeling voor houders van kentekens die voor 1 januari 1988 op naam waren gesteld, is niet opgenomen bij de wetswijziging per 1 juli 2005. De motie van enkele Kamerleden (het zogenaamde amendement Van der Vlies) om wel een dergelijke overgangsregeling te treffen, is onder druk van budgettaire argumenten verworpen.” 3.2 In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten aangevoerd. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van de overgangsregelingen bij de eerdere wetswijzigingen recht heeft op een lager bestelautotarief, hoewel zij daar volgens de wet per 1 juli 2005 niet meer voor in aanmerking komt. 4.2 Belanghebbende beroept zich in dat verband op het vertrouwen dat zij aan de eerdere overgangsregelingen heeft ontleend. Zij voert aan dat zij op basis van dat vertrouwen een LPG-installatie heeft laten inbouwen, die zij nu niet meer kan weghalen. Zij voelt zich gedwongen om de auto in eigendom te houden. Ook voelt zij zich ten onrechte gestraft met het hoge tarief, omdat zij de auto juist al die jaren niet heeft verkocht of ingeruild om het lage tarief te kunnen houden. 4.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. 4.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot een vermindering van de belasting tot een belasting berekend naar een lager bestelautotarief. 4.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 5. Beoordeling van het geschil 5.1 De Rechtbank heeft het volgende overwogen: “Anders dan eiseres blijkbaar meent, is haar auto voor het onderhavige tijdvak op grond van de overgangsregeling van de Wet van 23 december 1994, Stb. 883, wel aangemerkt als een bestelauto. Dit ondanks het feit dat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. Er worden dus geen provinciale opcenten geheven. Eiseres komt echter niet meer in aanmerking voor een lager bestelautotarief dan het gewone bestelautotarief, aangezien zij niet in aanmerking komt voor het invalidentarief van artikel 24a en ook niet voor het ondernemerstarief van artikel 24b. Eiseres heeft verzocht om aanhouding van de onderhavige zaak totdat zal zijn beslist in een proefprocedure die is aangespannen door C. De rechtbank wijst dat verzoek af. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij geen lid is geworden van C, omdat C de belangen behartigt van de groep mensen die een auto op kenteken heeft gekregen na 1 januari 1988. De proefprocedure gaat dus ook niet over precies dezelfde vraag als de onderhavige procedure. Eiseres kon bovendien niet aangeven in welk stadium deze proefprocedure zich bevindt. De rechtbank zal daarom nu de vraag beantwoorden of eiseres in aanmerking komt voor een lager bestelautotarief. Daarbij staat voorop dat de rechter de Wet op de MRB 1994, een wet in formele zin, in geen geval mag beoordelen op billijkheid. Dit is bepaald in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen. Zoals uit de opsomming onder het kopje Feiten blijkt, is er per 1 juli 2005 geen overgangsregeling meer ten aanzien de groep particulieren die voor 1 januari 1988 in aanmerking kwam voor het lage bestelautotarief, tot welke groep eiseres behoort. Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat deze groep particulieren een belangrijk nadeel ondervindt van de wetswijziging. Toch is om financiële redenen geen overgangsregeling opgenomen. Dit is een politieke keuze, waaraan ook de rechter is gebonden. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het gevoel van eiseres dat haar vertrouwen is beschaamd, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om aan eiseres toch een laag bestelautotarief toe te kennen. De omstandigheid dat eiseres een LPG-installatie heeft laten inbouwen maakt dit niet anders, al ziet de rechtbank in dit voor haar nu juist nadelig uitpakt. In het huidige gewone bestelautotarief, dat gelijk is gesteld aan het personenautotarief, worden immers brandstoftoeslagen geheven op auto’s die niet op benzine rijden, terwijl dit onder het oude bestelautotarief niet zo was. Overigens wijst de rechtbank er op dat de oude overgangsregeling in zoverre nog wel op eiseres wordt toegepast, dat haar auto wordt aangemerkt als bestelauto, terwijl de auto niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, heeft dit voor eiseres het voordeel dat zij niet € 436 per jaar hoeft te betalen (het personenautotarief met provinciale opcenten), maar € 372 (het bestelautotarief dat gelijk is gesteld met het personenautotarief, maar zonder provinciale opcenten). De oude overgangsregeling gaat niet zo ver dat daarin is toegezegd dat het bestelautotarief voor de groep waartoe eiseres behoort altijd laag zou blijven. De rechtbank verwerpt ook de stelling van eiseres dat zij wordt gedwongen om haar 19 jaar oude auto te houden, waardoor de wet haar keuzevrijheid aantast. De wet schrijft niet aan eiseres voor dat zij de auto moet houden, maar ontneemt aan eiseres alleen een fiscaal voordeel dat zij lange tijd heeft gehad. Het staat eiseres vrij om de auto in te ruilen of naar de sloop te brengen. Het enkele feit dat dit financieel niet aantrekkelijk is, maakt niet dat de wetgever de keuzevrijheid van eiseres heeft aangetast.” Het Hof voegt hieraan toe: 5.2 Het Hof acht de beslissing van de Rechtbank en de daartoe gebezigde gronden juist. Het Hof neemt de gronden van de Rechtbank daarom over en maakt die tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep niets aangevoerd, dat afbreuk doet aan de beslissing van de Rechtbank. 5.3 Belanghebbende heeft ook in hoger beroep verzocht om de zaak aan te houden, totdat de proefprocedure van C volledig is afgerond. Nu belanghebbende zich voor de onderhavige periode niet heeft aangesloten bij C en de procedure van belanghebbende ook niet volledig gelijk is aan de procedure van C, wijst het Hof dit verzoek af. 5.4 Het hoger beroep is ongegrond. 6. Kosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Deze uitspraak is op 24 oktober 2007 gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. E. Polak, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De griffier, De voorzitter, (S. Darwinkel) (J. van de Merwe) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 oktober 2007. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.