Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8103

Datum uitspraak2007-11-09
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB-06_11774
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank verklaart beroep van Chipshol, gericht tegen afwijzing van verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) door VROM, ongegrond. De minister van VROM heeft besloten om niet alle stukken die betrekking hebben op het zogeheten Groenenbergterrein openbaar te maken. De stukken die niet openbaar zijn gemaakt, bevatten persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en van de landsadvocaat. De WOB zondert deze stukken uit van openbaarmaking. De minister is bevoegd in het belang van een goede en democratische bestuursvoering deze uitzondering te doorbreken. De rechtbank heeft het oordeel van de minister dat dat belang zich hier niet voordeed, in stand gelaten. Het beroep van Chipshol tegen het besluit van de minister is om die reden ongegrond verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 06 - 11774 uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2007 in de zaak van: Chipshol Holding B.V. en Chip(s)hol III B.V., gevestigd te Schiphol-Rijk, eisers, gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, tegen: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 februari 2006 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van eisers van 21 december 2005 om overlegging van stukken, van de 122 daarvoor in aanmerking komende documenten 25 documenten geweigerd en 3 documenten gedeeltelijk verstrekt. Bij besluit van 18 april 2006 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van eisers van 21 december 2005 om overlegging van stukken, van de 19 daarvoor in aanmerking komende documenten 7 documenten geweigerd en 3 documenten gedeeltelijk verstrekt. Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 30 mei 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 september 2006 heeft verweerder het bezwaar voor zover gericht tegen zijn besluit van 13 februari 2006 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor zover gericht tegen zijn besluit van 18 april 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 november 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 september 2007, alwaar namens eisers mr. C. Poot, jurist van Chipshol III B.V. is verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Ahraoui, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM). 2. Overwegingen 2.1 Eisers hebben bij brief van 21 december 2005 verweerder op grond van artikel 3 Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om informatie te verschaffen en alle schriftelijke bescheiden en documenten te verstrekken die verweerder onder zich heeft uit de periode 1994 tot en met heden met betrekking tot: A. Het Groenenberg-terrein; B. Badhoevedorp-Zuid (overeenkomst Chipshol Forward-SADC 31 mei 1989 bedrijsfterrein 1e fase); C. Chipshol-groep / de heren Poot. 2.2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder intern beraad verstaan: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een overheidsorgaan of een onder de verantwoordelijkheid van een overheidsorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 en 11. Ingevolge artikel 11, eerste lid, Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Ingevolge artikel 11, tweede lid, Wob kan over persoonlijke beleidsopvattingen, met het oog op een goede en democratische bestuursvoering, informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt. 2.3 Het onderhavige geschil beperkt zich tot de weigering van verweerder om de documenten inzake het Groenenberg-terrein, genummerd 2, 5, 7, 8, 10, 17 en 18 te verstrekken, alsmede tot het gedeeltelijk verstrekken van de documenten genummerd 4, 12 en 19. 2.4 Verweerder heeft voornoemde (gedeeltelijke) weigering gebaseerd op artikel 11, eerste lid, Wob, nu hij zich op het standpunt stelt dat deze documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Voor wat betreft de documenten 4, 12 en 19 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verstrekking mogelijk was na weglating van gedeelten waarin persoonlijke beleidsopvattingen waren opgenomen. 2.5 Ter beantwoording staat allereerst de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de op grond van artikel 11, eerste lid, Wob geweigerde stukken persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. 2.6 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, Wob van de betreffende stukken kennis te hebben genomen, overweegt de rechtbank als volgt. 2.7 De documenten die zijn geweigerd betreffen interne nota's en memo's van ambtenaren van het ministerie van VROM en het ministerie van Verkeer en Waterstaat, een nota van de minister van VROM, alsmede een tweetal brieven van de Landsadvocaat, naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 1998 betreffende het Aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Schiphol. In de stukken wordt van gedachten gewisseld over diverse mogelijke alternatieven die bij de nog plaats te vinden heroverweging een rol konden spelen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de in geding zijnde documenten bestemd zijn voor intern beraad. 2.8 Gelet op de aard en de inhoud van de stukken deelt de rechtbank bovendien het standpunt van verweerder dat deze stukken persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, Wob. De feitelijke gegevens in deze stukken zijn voorts zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat verweerder openbaarmaking hiervan met een beroep op artikel 11, eerste lid, Wob achterwege heeft mogen laten. 2.9 Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder toepassing had dienen te geven aan de bevoegdheid gegeven in artikel 11, tweede lid Wob. 2.10 Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan deze bevoegdheid, aangezien, naar hun mening, een goede democratische bestuursvoering gebruikmaking van deze bevoegdheid van verweerder vergt. Eisers wijzen er daarbij op dat hun belang niet zozeer is gelegen in de openbaarmaking van specifieke documenten, maar in transparantie van de overheid ten aanzien van de besluitvorming voor zover die raakt aan het Groenenbergterrein. Gelet op de ontwikkelingen tot nu toe in diverse juridische procedures tussen eisers en verschillende overheden en de daarmee gemoeide publiciteit en maatschappelijke belangstelling is het belang van eisers verworden tot een algemeen belang, zo stellen zij. Voorts achten eisers het in strijd met bedoeling van de wetgever dat verweerder het besluit om niet tot verstrekking van de verzochte documenten over te gaan heeft genomen zonder zich eerst te vergewissen of de personen die de persoonlijke beleidsopvattingen hebben geuit, tegen openbaarmaking daarvan bezwaar hebben. 2.11 Naar aanleiding van de door eiseres aangevoerde gronden van beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het in artikel 11, tweede lid, Wob om een bevoegdheid gaat en dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij de beslissing over het al dan niet toepassen van deze bevoegdheid. Naar de mening van verweerder wordt het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering geacht om tot openbaarmaking van de gevraagde informatie over te gaan. Verweerder acht het daarbij van belang dat de Tweede Kamer over de uiteindelijke besluitvorming met betrekking tot de luchthaven Schiphol uitgebreid is geïnformeerd. Een parlementaire controle heeft dan ook ten volle kunnen plaatsvinden, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder blijkens het verhandelde ter zitting overwogen dat een niet tot personen herleidbare vorm weinig zou uitmaken, nu van bepaalde stukken bekend is wie deze hebben opgesteld. 2.12 De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis naar voren komt dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat degenen die in de sfeer van het interne beraad zijn betrokken bescherming verdienen, teneinde te bewerkstellingen dat betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten. In lijn hiermee is als wettelijk uitgangspunt geformuleerd dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad niet openbaar zijn. Openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen vormt een uitzondering op de hoofdregel en is alleen gerechtvaardigd indien verweerder openbaarmaking in het belang van een goede en deemocratische bestuursvoering acht. 2.13 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eisers aangevoerde argumenten niet ten onrechte niet zodanig zwaar heeft laten wegen, dat hij gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om de persoonlijke beleidsopvattingen openbaar te maken. Terecht heeft verweerder opgemerkt dat de beslissing tot informatieverstrekking, blijkens de wetsgeschiedenis geheel in handen van verweerder ligt. Dit betekent dat verweerder zelfs de vrijheid heeft om, ondanks de instemming van betrokkenen, de informatie niet te verstrekken, en dat het dus aan hem is om die afweging te maken en te bezien of de goede en democratische bestuursvoering met openbaarmaking is gediend. De stelling van eisers dat verweerder verplicht zou zijn om degene die de persoonlijke opvatting heeft geuit de vraag voor te leggen of wordt ingestemd met openbaarmaking daarvan, kan niet in de wetsgeschiedenis worden teruggevonden. 2.14 Hoewel de rechtbank begrip kan opbrengen voor de situatie van eisers, in hun thans jaren voortdurende juridische strijd om meer transparantie in de besluitvorming rondom de bouwprojecten in de omgeving van Schiphol kan het onderhavige beroep niet slagen, aangezien de argumenten -slechts- zijn te herleiden tot het belang dat reeds centraal staat in de wet, namelijk het belang van openbaarheid of, in eisers betoog, transparantie en het in dit geval nu juist gaat om de vraag of er andere, tot het belang van een goede en democratische bestuursvoering te herleiden, belangen zijn die rechtvaardigen dat de in wet voorziene uitzondering op de openbaarheid, in de vorm van een weigeringsgrond ter bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen, daarvoor moet wijken. 2.15 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. C.E. Heijning-Huydecoper en mr. A.J. Medze, rechters, en op 9 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.