Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8020

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-11-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/2612 PARKBL
Statusgepubliceerd


Indicatie

De termijn tussen de oplegging van de naheffingsaanslag en de verzending van het duplicaat daarvan, heeft onwenselijk lang geduurd. Dat tijdsverloop kan echter op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag, maar is hooguit van invloed op de verdeling en weging van de bewijslast. De stelling dat de parkeerautomaat mogelijk niet functioneerde, heeft geen invloed op de verdeling van de bewijslast. Dat eiser eerst na toezending van het duplicaat van de naheffingsaanslag door de particuliere instelling Cannock Chase Public op de hoogte is geraakt van de opgelegde naheffingsaanslag, heeft slechts als gevolg dat de bezwaartermijn vanaf dat moment is gaan lopen, maar betekent dus niet dat Cannock Chase Public de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De (bevoegdheid tot) invordering door medewerkers van Cannock Chase Public valt buiten het onderhavige geschil.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige belastingkamer Reg.nr.: 06/2612 PARKBL Uitspraak in het geding tussen: [eiser] te [plaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Met dagtekening 26 januari 2006 heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. Een duplicaat naheffingsaanslag (met acceptgirokaart) is aan eiser verzonden op 22 september 2006. Daartegen is door eiser bij brief van 24 september 2006 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door verweerder bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2006 ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 5 december 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Vervolgens heeft eiser een reactie ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 30 augustus 2007. Daarbij is eiser in persoon verschenen. Namens verweerder is P.N. van Houts verschenen. 2. Motivering 2.1. Eiser is houder van een personenauto van het merk Chrysler en met kenteken [kenteken]. Deze auto heeft op 26 januari 2006 omstreeks 10.14 uur geparkeerd gestaan aan de Tuinstraat te Apeldoorn. Deze locatie is door de raad van de gemeente Apeldoorn bij besluit van 2 juni 2005 aangewezen als een plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. 2.2. De parkeercontroleur heeft op genoemd tijdstip geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet op de voorgeschreven wijze is voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft hij op 26 januari 2006 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het duplicaat daarvan is aan eiser toegezonden door Cannock Chase Public op 22 september 2006. 2.3. Eiser voert, kort gezegd en voor zover nog van belang, aan dat hij ernstig in zijn verdediging is geschaad door de trage toezending van het duplicaat van de naheffingsaanslag en voorts dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Bovendien ageert eiser tegen de heffing en invordering door, althans de uitbesteding daarvan aan, een particuliere instelling als Cannock Chase Public. 2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de late toezending van het duplicaat van de naheffingsaanslag niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leidt, waartoe hij wijst op een uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2003 (LJN AH9958). Verder licht verweerder toe dat de naheffingsaanslag is opgelegd door een bij mandaatbesluit aangewezen ambtenaar en dat het duplicaat van de naheffingsaanslag in opdracht van de gemeente is verzonden door Cannock Chase Public. Volgens verweerder bestaat er geen verplichting voor de gemeente om de verzending van een duplicaat naheffingsaanslag door middel van een besluit te regelen en te publiceren. 2.5. Krachtens artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen in het kader van de parkeerregulering de volgende belastingen worden geheven: a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. (…). 2.6. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2005, vastgesteld op 11 november 2004 door de raad van de gemeente Apeldoorn, met als ingangsdatum voor de heffing 1 januari 2005, wordt onder de naam “parkeerbelastingen” een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. 2.7. De rechtbank is allereerst mét partijen van oordeel dat verweerder eiser terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen, nu niet vaststaat dat eiser het aanslagbiljet heeft uitgereikt gekregen en eiser het bezwaar binnen zes weken na ontvangst van het duplicaat van de naheffingsaanslag heeft ingediend. Daarbij is van belang dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever heeft voorzien en niet onaanvaardbaar heeft geacht dat een belastingplichtige om wat voor reden dan ook pas enige tijd nadat het belastbare feit – het parkeren – zich heeft voorgedaan, door toezending van een duplicaat van het aanslagbiljet op de hoogte wordt gesteld van een opgelegde naheffingsaanslag. 2.8. Aan eiser moet verder worden toegegeven dat de termijn die is verstreken tussen de oplegging van de naheffingsaanslag en de verzending van het duplicaat daarvan, onwenselijk lang heeft geduurd. Het tijdsverloop kan op zichzelf echter niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag, maar is hooguit van invloed op de verdeling en weging van de bewijslast. Vergelijk ook de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 18 juni 2003, gepubliceerd in BB 2003/1065. Dat het duplicaat niet eerder kon worden verstuurd in verband met de invoering van een nieuw automatiseringssysteem, zoals verweerder heeft gesteld, is een omstandigheid die voor rekening en risico van verweerder komt en aan het voorgaande toe- noch afdoet. 2.9. Eiser heeft ter zitting aangegeven niet langer te bestrijden dat zijn auto op de hier van belang zijnde datum, plaats en tijd geparkeerd heeft gestaan, zodat zulks niet langer in geschil is. Eiser acht zich echter door de late verzending van het duplicaat van de naheffingsaanslag in zijn bewijspositie geschaad, nu hij zich niet kan herinneren dat er geen betaalbewijs in de auto lag en het ook kan zijn dat de parkeerautomaat niet heeft gefunctioneerd. Bovendien weet eiser niet meer of hij de auto mogelijk had uitgeleend, zodat hem de mogelijkheid is ontnomen om het bedrag van de naheffing te verhalen. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Het defect zijn van een parkeerautomaat, waarvoor in dit geval overigens geen enkele aanwijzing bestaat, maakt volgens vaste jurisprudentie niet dat van naheffing moet worden afgezien. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 november 1995, gepubliceerd in BNB 1996/28. De stelling dat de parkeerautomaat mogelijk niet functioneerde, heeft daarom ook geen invloed op de verdeling van de bewijslast. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat hij niet meer weet of hij de auto had uitgeleend, aangezien dit een omstandigheid betreft die volledig voor rekening en risico van eiser komt. De enkele resterende stelling van eiser dat hij zich niet kan herinneren dat geen betaalbewijs in de auto lag, vormt naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende betwisting van de constatering door de parkeercontroleur dat geen geldig betaalbewijs was aangebracht. De conclusie luidt dan ook dat aan eiser terecht een naheffingsaanslag is opgelegd. 2.10. Eiser heeft geageerd tegen – kort gezegd – de inschakeling van Cannock Chase Public bij de heffing en invordering van de parkeerbelasting. De betreffende stellingen van eiser kunnen hem echter niet baten, aangezien de naheffingsaanslag, naar niet is bestreden, is opgelegd door een daartoe bij besluit van 1 januari 2006 gemandateerde onbezoldigd ambtenaar van gemeentelijke belastingen (de parkeercontroleur). Dat eiser eerst na toezending van het duplicaat van de naheffingsaanslag door Cannock Chase Public op de hoogte is geraakt van de opgelegde naheffingsaanslag, heeft slechts als gevolg dat – zoals hiervoor ook is gebleken – de bezwaartermijn vanaf dat moment is gaan lopen, maar betekent dus niet dat Cannock Chase Public de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2005, gepubliceerd in BB 2006/23. Verder valt de (bevoegdheid tot) invordering door medewerkers van Cannock Chase Public buiten het onderhavige fiscale geschil, dat immers betrekking heeft de verschuldigdheid van parkeerbelasting en niet op de invordering daarvan. 2.11. Eisers beroep op schending van het motiveringsbeginsel faalt. De loop van de procedure in belastingzaken brengt namelijk met zich dat, indien de uitspraak op bezwaar niet of onvoldoende met redenen is omkleed, dit alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, zo zij de uitspraak op bezwaar bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in haar uitspraak op te nemen. Vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1994, LJN ZC5668. 2.12. De conclusie luidt dat het beroep ongegrond is. Hetgeen eiser verder nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.