Jurisprudentie
BB7989
Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/467608-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/467608-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Openlijk geweld bewezen.
Het slachtoffer is door een van de groepsleden geslagen, terwijl de overige groepsleden dreigend om het slachtoffer heen zijn gaan staan. Daarbij is door een van hen met een honkbalknuppel op de grond geslagen. Verdachte heeft vervolgens de honkbalknuppel van hem overgenomen. De kort daarna door een van de groepsleden toegebrachte dodelijke messteken kunnen verdachte niet worden aangerekend.
Het slachtoffer is door een van de groepsleden geslagen, terwijl de overige groepsleden dreigend om het slachtoffer heen zijn gaan staan. Daarbij is door een van hen met een honkbalknuppel op de grond geslagen. Verdachte heeft vervolgens de honkbalknuppel van hem overgenomen. De kort daarna door een van de groepsleden toegebrachte dodelijke messteken kunnen verdachte niet worden aangerekend.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/467608-06
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
op tegenspraak, met machtiging.
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17, 18 en 20 september 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. Met de officier van justitie en de raadsvrouw, acht de rechtbank het primair en subsidiair telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het meer subsidiair telastegelegde dat verdachte:
op 20 september 2006 te Amsterdam met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten Sumatrastraat/Insulindeweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het als groep op die [slachtoffer]toe rennen en om die [slachtoffer] heen gaan staan en het vervolgens vastpakken en slaan / stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en met een honkbalknuppel dreigend op de grond slaan en die [slachtoffer] de vlucht onmogelijk heeft gemaakt;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-76 van 5 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [brigadier] en [hoofdagent], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 465 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik was met [medeverdachte 1] op het Ambonplein en na ongeveer 10 minuten kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] terug. We besloten bier te gaan kopen. We kwamen onderweg [medeverdachte 4] en [verdachte] tegen. Ze zaten samen in de Fiat Stilo van [medeverdachte 4]. We waren toen dus met z'n zessen. Met bier gingen we terug naar de Sumatrastraat. Bij een muurtje bleven ze staan en gingen op dat muurtje hangen. Ik dacht nog van "hé, hier staan we nooit". Dat was ongeveer bij de plek waar de ruzie die middag was begonnen. Waar we stonden kun je de Palembangstraat inkijken waar [slachtoffer] woont. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik hadden gezien dat [slachtoffer] daar naar binnen ging na de vechtpartij.
Na een half uurtje, of zo, ik denk tussen 20.00 en 21.00 uur zagen we een Marokkaan lopen. Hij liep al bellend richting belhuis. Iemand zei: "Hé! Is dat hem niet?".
Na tien minuten of een kwartier hoorde ik [medeverdachte 3] roepen: "Volgens mij staat hij daar zo!"
Ik zag [medeverdachte 3] ergens tussen ons en de belwinkel staan op de weg. Ik zag toen dat [medeverdachte 3] weer terugliep in de richting van de belwinkel op de hoek van de Insulindeweg. Ik zag dat [medeverdachte 3] gewoon rustig liep. Ik zag [medeverdachte 1] die kant oprennen en ik liep zelf ook in die richting.
Ik zag [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] ook rennen in de richting van [slachtoffer]. Ik zag [medeverdachte 4] als de laatste persoon en dat was midden op de weg van de Sumatrastraat bij de kruising Insulindeweg.
Ik zag dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij [slachtoffer] stonden op de stoep voor de belwinkel. Ik zag [verdachte] in hun richting rennen en die was ook kort bij hen. Ik zag [medeverdachte 2] weer achter [verdachte] maar hij haalde [verdachte] in en daar achter, als laatste zag ik [medeverdachte 4]. Ik zag dat [medeverdachte 4] een honkbalknuppel uit zijn bodywarmer trok.
Bij de belwinkel was [medeverdachte 1] in gevecht met [slachtoffer], tenminste ze trokken aan elkaars kleding, een soort heftige worsteling, duwen en trekken. [medeverdachte 3] stond erbij maar deed niets.
2. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-89 van 9 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [hoofdagent] en [brigadier], respectievelijk hoofdagent en brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 511 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte 4], zakelijk weergegeven:
Ik heb op 20 september 2006 tot 17.00 uur gewerkt.
Later ben ik naar de studio gegaan. Ik was daar met [verdachte]. Ik werd toen gebeld door [medeverdachte 3]. Hij zei me dat [medeverdachte 2] ruzie had gehad met Marokkanen. Hij zei mij: "Er is een brouja hierzo, kom naar het pleintje". Ik begreep hieruit dat er een ruzie was en dat ik naar het Ambonplein moest komen.
Ik ben toen samen met [verdachte] naar de Bataviastraat gereden.
Ik zag [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [getuige 1]. Zij stonden bij elkaar. Ik ben daarbij gaan staan samen met [verdachte]. Dat was in de Sumatrastraat tegenover de groenteboer.
Die jongens vertelden dat ze ruzie hadden gehad met een Marokkaan. Onderwijl dat ik dit verhaal hoorde liepen we naar de avondwinkel om bier te halen.
We liepen terug en gingen staan op de Sumatrastraat, recht tegenover de groenteboer.
We waren met zes man, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3], [getuige 1], [medeverdachte 1], [verdachte] en ik.
Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] richting de wasserette liepen. Ik zag dat [medeverdachte 1] in de richting van die Marokkaan liep en ik hoorde hem iets tegen hem zeggen. Ik zag dat die Marokkaan vervolgens [medeverdachte 1] sloeg en dat [medeverdachte 1] hierop terug sloeg.
Ik heb, vanuit mijn bodywarmer, mijn honkbalknuppel getrokken en ben de straat over gerend richting de Marokkaan.
Ik heb met die honkbalknuppel een aantal malen op straat geslagen.
Ik zag dat die Marokkaan weg rende in de richting van de trambaan. Tijdens het wegrennen vroeg [verdachte] mij om die knuppel te geven. In eerste instantie wilde ik deze niet geven, maar [verdachte] vroeg het een tweede maal met een bepaalde drang. Ik heb die knuppel toen afgegeven. Hij hield de knuppel verder in zijn hand.
Ik heb na het voorval nog wel met [verdachte] gesproken. [verdachte] vertelde dat de politie achter hem aangerend was en dat hij de knuppel had weggegooid.
3.Een proces-verbaal met nummer 2006242215-92 van 10 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [brigadier] en [hoofdagent], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 516 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven,
als vraag van verbalisanten voornoemd:
Wat is er gezegd vóór het voorval? Wat is er afgesproken voor als jullie die Marokkaan weer zouden zien?
als verklaring van [medeverdachte 4]:
Die jongens waren opgefokt. Ze zeiden: "Hij gaat schijten".
als vraag van verbalisanten voornoemd:
Wat bedoelen jullie daarmee?
als verklaring van [medeverdachte 4]:
Dat hij een pak slaag zou krijgen.
als vraag van verbalisanten voornoemd:
Hoe merkte je dat ze opgefokt waren?
als verklaring van [medeverdachte 4]:
[medeverdachte 2] had bloed op zijn gezicht. Ze keken boos.
als vraag van verbalisanten voornoemd:
Wie zijn ze?
als verklaring van [medeverdachte 4]:
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3], [getuige 1] en [medeverdachte 1].
4. Een proces-verbaal met nummer 2006242215 van 27 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [inspecteur], inspecteur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 271 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Een tweede jongen die bij de steekpartij zou zijn geweest ken ik als [bijnaam]. Dit is een bijnaam. Van de rechercheurs hoorde ik dat hij [medeverdachte 1] heet.
5. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-72 van 28 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [brigadier] en [hoofdagent], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 288 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
We zijn vervolgens op een muurtje gaan zitten tegenover het belhuis. Dit is op de hoek Sumatrastraat / Insulindeweg. Ik zag dat er een Marokkaan uit de richting van het belhuis kwam lopen en dat [bijnaam] naar deze man keek. Die Marokkaan kwam op [bijnaam] aflopen en [bijnaam] liep naar de Marokkaan toe. Ze liepen gewoon op elkaar af en ze begonnen te vechten.
6. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-100 van 17 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [hoofdagent] en [brigadier], respectievelijk hoofdagent en brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 620 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven,
als verklaring van verbalisanten voornoemd:
Uit verklaringen en uitgelezen telefoons blijkt dat iedereen je [verdachte] noemt.
als verklaring van verdachte:
Ja, dat klopt.
Ik was de betreffende woensdag in de studio op zolder. Ik was daar samen met [medeverdachte 4]. Er werd gebeld door [medeverdachte 3]. Hij zei dat er ruzie was en dat [medeverdachte 2] in elkaar was geslagen door Marokkanen. Ik ben naar buiten gegaan.
7. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-103 van 19 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [brigadier] en [hoofdagent], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 633 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [buurtregisseur], zakelijk weergegeven:
Jullie hebben mij verzocht naar het bureau te komen om duidelijkheid te geven over de voorvallen op 20 september 2006. Ik ben als buurtregisseur werkzaam in de Ambonpleinbuurt.
Omstreeks 20.45 uur ben ik richting het politiebureau gelopen. Ik liep midden op de weg van de Sumatrastraat te Amsterdam. Toen ik ter hoogte van de Palembangstraat liep zag ik aan de rechterzijde in een soort portiek vier of vijf Antilliaanse jongens hangen. Twee van die jongens uit die groep waren de mij bekende [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wegliepen van de groep. Ik zag dat zij wegliepen richting de Insulindeweg. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] liepen richting de wasserette op de hoek van de Sumatrastraat. Ik bleef mijn aandacht richten op het overgebleven groepje. Dit groepje keek in de richting van waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gelopen waren. Opeens zag ik dat ze opsprongen vanaf het muurtje waarop ze zaten en in versnelde pas wegliepen in de richting van waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heen waren gelopen.
Ik keek waar die jongens heen liepen en zag dat er kennelijk iets gaande was. Ik zag een gezette man, waar een man of acht omheen cirkelden.
Ik zag dat een van de jongens een honkbalknuppel uit zijn jas trok. Ik zag dat deze jongen iets rechts achter de groep stond die op dat moment om de man heen stond. Ik zag dat de man met de honkbalknuppel richting de groep liep.
Op dat moment stond de gehele groep nog op de verkeersdrempel, kruising Insulindeweg met de Sumatrastraat. Daarna zag ik dat de groep zich verplaatste richting de wasserette.
Toen de groep zich had verplaatst naar de wasserette riep ik dat hij de knuppel moest laten vallen. Kennelijk hoorde hij mij want hij keek om en meteen begon hij te rennen. Ik ben achter de man met de knuppel aangerend, de Sumatrastraat door en toen rechtsaf de Palembangstraat in. Vervolgens zag ik dat de man rechtsaf de Minahassastraat inrende en vanaf dat moment was ik hem kwijt.
8. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-65 van 27 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [buurtregisseur], inspecteur-buurtregisseur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 264 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 27 september 2006 bevond ik mij in het politiebureau Balistraat te Amsterdam. Daar zag ik een uitdraai van het Gemeentelijk Bevolkingsregister Amsterdam liggen, betreffende een man genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum]
Een collega was bezig met een verkeersovertreding betreffende deze persoon en had daartoe de uitdraai gemaakt. Desgevraagd deelde de betreffende collega mij mede dat [verdachte] aangehouden was.
Ik heb de verdachte met de honkbalknuppel goed kunnen zien ten tijde van het voorval op 20 september 2006. Ik kende de man van gezicht.
Ik begaf mij naar het dagverblijf, waar [verdachte] zat. Onmiddellijk herkende ik, met honderd procent zekerheid, de man in het dagverblijf als de man die met de honkbalknuppel wegrende.
9. Een proces-verbaal met nummer 2006242215-107 van 24 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [brigadier], brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 650 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Ik stond die avond voor de wasserette op de hoek Sumatrastraat / Insulindeweg te Amsterdam. Ik kwam vanaf het Muiderpoortstation gelopen en toen ik langs de belwinkel liep zag ik [slachtoffer] bij de kassa staan.
Ik kwam op de hoek Sumatrastraat / Insulindeweg een vriend van mij tegen. Ik stond met hem te praten.
Op een gegeven moment zag ik een groep negroïde personen aan komen lopen. Ik ken twee van die jongens bij naam en dat zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Ik zag dat alle jongens richting de belwinkel liepen. Volgens mij waren het in totaal vijf jongens. Ik keek om en zag dat [slachtoffer] ondertussen de belwinkel uit was gelopen en wegliep richting Sumatrastraat. Ik zag dat er gevochten werd tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 2] .
Ik heb gezien dat [slachtoffer] en [medeverdachte 2] over en weer klappen uitdeelden.
Vervolgens zag ik dat de lange neger een honkbalknuppel trok. Ik heb alleen gezien dat er met de knuppel werd gedreigd. Ik zag dat de jongen de knuppel naast zich hield.
Ik zag dat de jongens om [slachtoffer] heen gingen staan en ik zag dat [slachtoffer] een mes trok.
10.Een proces-verbaal met nummer 2006242215-1 van 24 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [hoofdagent], hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerd blz. 165 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
20 september 2006 was ik bij een kennis op de Insulindeweg te Amsterdam.
Omstreeks 20.45 uur hoorde ik geschreeuw van de straat afkomen. Ik liep naar het raam. Ik hoorde aan het geschreeuw dat het Surinamers waren. Ik zag een groepje van ongeveer 5 jongens staan. Ik zag dat de Surinaamse jongens ruzie aan het maken waren met een Marokkaanse man. Ik zag dat één van de Surinaamse jongens een honkbalknuppel in zijn handen vasthield. Ik hoorde dat de Marokkaanse man riep: "Laat me los". De Marokkaanse man probeerde weg te komen.
4.2. Nadere overwegingen omtrent het bewijs
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de bewijsmiddelen naar voren dat verdachte en zijn medeverdachten, na de mishandeling van [medeverdachte 2] eerder die middag, op zoek zijn geweest naar een confrontatie met het latere slachtoffer [slachtoffer], dan wel dat zij een confrontatie, wanneer de gelegenheid zich daartoe zou voordoen, niet uit de weg zouden gaan. De rechtbank leidt dit af uit een samenstel van factoren. De medeverdachte [medeverdachte 4]heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]"opgefokt" waren en dat door één van hen is gezegd "Hij gaat schijten", hetgeen volgens [medeverdachte 4] aldus moet worden geïnterpreteerd dat [slachtoffer]een pak slaag zou krijgen. Voorts is [medeverdachte 4] kort na de mishandeling van [medeverdachte 2] door [medeverdachte 3] gebeld met de mededeling dat er een ruzie was en dat hij moest komen. Zowel [medeverdachte 4] als verdachte hebben zich vervolgens bij de andere jongens vervoegd. [medeverdachte 4] heeft een honkbalknuppel uit zijn auto meegenomen en onder zijn bodywarmer gestopt. Uit dit laatste leidt de rechtbank af dat hij en zijn medeverdachten een confrontatie verwachtten. De groep jongens heeft zich vervolgens vlak bij de plek waar die middag de mishandeling van [medeverdachte 2] had plaatsgevonden en op korte afstand van de woning van het slachtoffer opgehouden. Dit was voor de groep een ongewone 'hangplek'. Op het moment dat verdachte en de medeverdachten het slachtoffer tegenkwamen werd het slachtoffer, nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich er eerst van hadden vergewist dat het slachtoffer werkelijk de man was die [medeverdachte 2] die middag had mishandeld, door [medeverdachte 1] benaderd. Vrijwel onmiddellijk daarna renden de andere leden van de groep, onder wie verdachte, eveneens richting slachtoffer. Het slachtoffer en [medeverdachte 1] raakten met elkaar in gevecht en er werden over en weer klappen uitgedeeld.
Gezien het tijdsverloop van slechts enkele seconden tussen het moment waarop het slachtoffer als eerste door [medeverdachte 1] werd benaderd en het ter plekke komen van verdachte en de medeverdachten kan naar het oordeel van de rechtbank - in samenhang met het als groep bijeen zijn eerder die middag en avond - gesproken worden van het als een groep naar het slachtoffer toegaan. Dat verdachte en zijn medeverdachten niet allemaal precies tegelijk en in een gelijk tempo naar het slachtoffer zijn gelopen, doet hieraan niet af. De rechtbank acht gezien het vorenstaande niet onbegrijpelijk dat de getuige [getuige 2] spreekt over het als groep naar het slachtoffer komen, terwijl andere getuigen, onder wie [getuige 1], over een meer gefaseerde benadering van het slachtoffer door verdachte en zijn medeverdachten spreken.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het delict in het bezit is geweest van een honkbalknuppel. Op de inbeslaggenomen honkbalknuppel is een geurspoor van [medeverdachte 4]aangetroffen, echter niet van verdachte. Voorts heeft de buurtregisseur verklaard dat hij meent dat degene die hij de honkbalknuppel uit de bodywarmer heeft zien trekken dezelfde persoon is achter wie hij later is aangerend. Verdachte droeg evenwel geen bodywarmer. De buurtregisseur moet zich hebben vergist, voor zover het betreft de persoon achter wie hij is aangerend, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De buurtregisseur heeft verdachte voor honderd procent herkend als de persoon die met de honkbalknuppel wegrende. Daarnaast heeft [medeverdachte 4] reeds ten tijde van zijn eerste verhoor verklaard dat hij de honkbalknuppel uit zijn bodywarmer heeft gepakt, daarmee op straat heeft geslagen en deze knuppel later, op verzoek van verdachte, aan verdachte heeft gegeven.
Bij de politie heeft de buurtregisseur verklaard dat hij de man herkende op het moment dat de man de honkbalknuppel trok, dan wel op het moment dat de groep zich richting wasserette verplaatste. In de beleving van de buurtregisseur was degene die de knuppel gepakt heeft dezelfde persoon als de man die hij later zag wegrennen met de knuppel. Gezien de stellige herkenning door de buurtregisseur van verdachte als de persoon die met de knuppel wegrende en de verklaring van [medeverdachte 4] is de rechtbank van oordeel dat de buurtregisseur zich heeft vergist voor zover het betreft zijn constatering dat de persoon die de knuppel heeft gepakt dezelfde persoon is geweest die met de knuppel is weggerend. De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten tijde van het telastegelegde een honkbalknuppel in handen heeft gehad. Aan de omstandigheid dat op de knuppel geen geurspoor van verdachte is aangetroffen kan niet de conclusie worden verbonden dat verdachte deze knuppel niet in handen heeft gehad. In tegenstelling tot de medeverdachte [medeverdachte 4] - die de knuppel langere tijd onder zijn bodywamer heeft bewaard - heeft verdachte de knuppel slechts korte tijd in handen gehad. Tussen het moment van het ontvangen van de knuppel van [medeverdachte 4] en het weggooien van de knuppel kunnen hooguit enkele minuten hebben gelegen. Het komt de rechtbank dan ook niet vreemd voor dat op de honkbalknuppel wel het geurspoor van [medeverdachte 4] is aangetroffen maar niet het geurspoor van verdachte.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de telastegelegde openlijke geweldpleging.
Dit verweer wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat ten tijde van de vechtpartij de hele groep, inclusief verdachte, zich zodanig rond het slachtoffer heeft opgesteld dat deze op dat moment niet weg kon vluchten. Daarbij is door [medeverdachte 4] met een honkbalknuppel op de grond geslagen. Deze honkbalknuppel is vervolgens door [medeverdachte 4] op verzoek van verdachte aan verdachte doorgegeven. Met deze gedragingen is naar het oordeel van de rechtbank door verdachte een voldoende significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld tegen [slachtoffer].
In navolging van de officier van justitie acht de rechtbank verdachte niet mede verantwoordelijk voor de door [medeverdachte 2] toegebrachte messteken. Immers, niet is komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte 2] een mes had meegenomen en overigens behoefde verdachte in redelijkheid niet te vermoeden dat [medeverdachte 2] tot dergelijk excessief geweld zou kunnen overgaan.
5.De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7.Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem meer subsidiair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen een man met wie eerder die dag een conflict was geweest. Het slachtoffer is door een medeverdachte geslagen terwijl de groep dreigend om de man heen is gaan staan. Eén van de medeverdachten heeft daarbij met een honkbalknuppel op de grond geslagen. Verdachte heeft vervolgens de honkbalknuppel van deze medeverdachte overgenomen. Verdachte heeft met zijn handelen er aan bijgedragen dat mensen in de samenleving zich op straat en in hun eigen woonomgeving vaak onveilig voelen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank ten gunste van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister, d.d. 26 september 2006, niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
In aanmerking genomen dat verdachte niet de dodelijke messteken kunnen worden aangerekend en gezien de straffen die voor soortgelijke bewezenverklaarde feiten als het onderhavige worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij de familie van [slachtoffer], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wie de vordering heeft ingediend, terwijl voorts de gegeven toelichting ontoereikend is om de vordering te kunnen beoordelen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het primair en subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij de familie van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. R. van de Water en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2007.