Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7982

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703324/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesbelang / mob / Dublin
Voor zover in het namens de vreemdeling ingediende verweerschrift is betoogd dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, overweegt de Afdeling dat die omstandigheid het procesbelang van de staatssecretaris niet heeft doen vervallen. Niet uitgesloten is dat de vreemdeling vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn, die door de bij uitspraak van 14 juni 2007, in zaak nr. 200703324/2, door de Voorzitter van de Afdeling getroffen voorlopige voorziening is opgeschort, weer verschijnt. Voorts kan op grond van artikel 20, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), de terzake van de overdracht gestelde termijn van zes maanden worden verlengd tot achttien maanden indien de asielzoeker onderduikt.


Uitspraak

200703324/1. Datum uitspraak: 6 november 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4421 en 07/4422 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 april 2007 in het geding tussen: [de vreemdeling], en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Voor zover in het namens de vreemdeling ingediende verweerschrift is betoogd dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, overweegt de Afdeling dat die omstandigheid het procesbelang van de staatssecretaris niet heeft doen vervallen. Niet uitgesloten is dat de vreemdeling vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn, die door de bij uitspraak van 14 juni 2007, in zaak nr. 200703324/2, door de Voorzitter van de Afdeling getroffen voorlopige voorziening is opgeschort, weer verschijnt. Voorts kan op grond van artikel 20, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), de terzake van de overdracht gestelde termijn van zes maanden worden verlengd tot achttien maanden indien de asielzoeker onderduikt. Het betoog dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris het geschil in volle omvang aan de Afdeling beoogt voor te leggen, slaagt evenmin, nu de staatssecretaris heeft aangegeven met welke onderdelen van de aangevallen uitspraak hij zich niet kan verenigen, en op welke gronden. 2.2. De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder in de uitspraak van 13 september 2007 in zaak nr. 200702611/1 (www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief slaagt. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Grief 2 mist zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 30 januari 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op het hiervoor overwogene nog bespreking behoeven. 2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat, gelet op het feit dat hij in Griekenland een asielprocedure heeft doorlopen, na een overdracht aan Griekenland geen inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag meer zal plaatsvinden en dat dit een concrete aanwijzing is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt geschonden. In die gevallen bestaat blijkens Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2003/32 de mogelijkheid voor Nederland om zijn asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening. In dit kader heeft de vreemdeling gewezen op een viertal uitspraken van de rechtbank 's Gravenhage (nevenzittingsplaats Zwolle) en op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 7 maart 2000, nr. 43844/98, T.I. tegen het Verenigd Koninkrijk (AB 2000, 284). 2.4.1. Uit hetgeen in de hiervoor onder 2.2. vermelde uitspraak ter zake is overwogen volgt dat de door de vreemdeling aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot gegrondbevinding van het beroep, zodat moet worden geconcludeerd dat het inleidende beroep ongegrond is. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 april 2007 in zaak nr. 07/4421; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin Voorzitter w.g. Vonk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007 345-474. Verzonden: 6 november 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak