Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7975

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437412-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is schuldig aan wederrechtelijke bevoordeling door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/437412-07 Datum uitspraak: 9 oktober 2007 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedatum] 1957, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. De rechtbank overweegt dat bewezenverklaring van het eerste deel van de alternatief cumulatieve telastelegging, het tweede deel ervan uitsluit, gezien de aard van de aldaar telastegelegde verduistering. Het ligt derhalve in de rede dat het Openbaar Ministerie heeft beoogd primair oplichting en subsidiair verduistering telaste te leggen. De rechtbank zal de telastelegging als zodanig beoordelen. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: ten aanzien van het primair telastegelegde: in de periode van 5 april 2007 tot en met 6 augustus 2007 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [getuige 1] heeft bewogen tot de afgifte van 3.000 euro en [getuige 2] heeft bewogen tot de afgifte van 100 euro en [getuige 3] heeft bewogen tot de afgifte van 600 euro[getuige 4] heeft bewogen tot de afgifte van 150 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk, zakelijk weergegeven, valselijk en listiglijk en bedrieglijk - tegen die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] gezegd dat hij 20.000 en/of 30.000 en/of 10.000 dollar en/of euro, te weten de erfenis en/of het verzekeringsgeld van zijn overleden broer, op een rekening van een goed doel wilde storten en/of - tegen die [getuige 2] gezegd dat hij zelf geen tijd had om naar het goede doel te gaan omdat hij naar Schiphol moest om naar huis te vliegen en/of - tegen die [getuige 4] gezegd dat hij het geld niet zelf wilde houden vanwege zijn geloof en/of die [getuige 4] een brief getoond met het adres van zijn kerk waarin stond dat de regering van Burkina Faso corrupt is en aan hem, verdachte, werd gevraagd het geld van zijn broer in Nederland te doneren aan een goed doel en/of - die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] een zakdoek met één of meerdere bankbiljetten getoond en/of - tegen die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] gezegd dat hij, verdachte hem het geld wilde toevertrouwen, maar dat die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] moest bewijzen dat hij zelf ook over geld kon beschikken door een geldbedrag op te nemen en/of vervolgens - die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] gevraagd voornoemde geldbedragen bij de bankbiljetten in zijn zakdoek te doen waardoor die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige] en/of [getuige 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs 4.1. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het primair bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, te weten: 1. De verklaring die de getuige [get[getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd. 2. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een afschrift studentenrekening van de Postbank ten name van [getuige 1]. 3. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007092044-1, d.d. 5 april 2007, opgemaakt door [brigadier 1], brigadier van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde bladzijden 10 tot en met 13. 4. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007168795-1, d.d. 20 juni 2007, opgemaakt door [brigadier 2], brigadier van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde bladzijden 16 tot en met 18. 5. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een transactieoverzicht studentenrekening van de Rabobank ten name van [getuige 3]. 6. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007213030-1, d.d. 6 augustus 2007, opgemaakt door [hoofdagent 1], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland. 7. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een overzicht bij- en afschrijvingen privérekening van ABN-AMRO ten name [getuige 4]. 8. Een geschrift, zijnde een niet op ambtseed opgemaakt, niet ondertekend en niet gedagtekend proces-verbaal nummer 2007168795-4, opgemaakt door [hoofdagent 2], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde bladzijden 41 tot en met 44. 9. Een geschrift, zijnde een niet op ambtseed opgemaakt, niet ondertekend en niet gedagtekend proces-verbaal nummer 2007213030-2, opgemaakt door [hoofdagent 2], hoofdagent van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde bladzijden 48 tot en met 50. 4.2. De redengevende feiten en omstandigheden. Voor het bewijs wordt gebruikt de inhoud van bovengenoemde bewijsmiddelen, voorzover hierna weergegeven. 1. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting, zakelijk weergegeven: Ik liep tussen het Sarphatipark en de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam. Ik weet niet precies meer welke datum, maar als u mij voorhoudt dat het blijkens de stukken op 28 juni 2007 was, dan zeg ik u dat dat goed zo kan zijn. De man vroeg of ik een goed doel wist. Hij zocht iemand die kon helpen. Hij vond mij betrouwbaar en vroeg of ik 20.000 dollar, zijnde een erfenis van zijn overleden broer, over wilde maken. Hij wist mij om te praten, mijn vertrouwen te winnen. Ik moest tonen dat ik met geld om kon gaan. Hij heeft mij ertoe bewogen dat ik 3.000 euro opnam. Hij liet mij een zakdoek zien met geld er in. Vanaf dat moment ging het erg snel. Ik had gewoon geen weerwoord toen mijn geld in die zakdoek gestopt werd. Nadat hij de zakdoek had dichtgeknoopt deed hij een gebed en stopte de zakdoek in mijn handen. Ik moest vervolgens een uur wachten met het openen van de zakdoek, zodat hij tijd zou hebben om voor zijn broer te bidden. Het bleek een wisseltruc te zijn. De verdachte, die zojuist de zittingszaal is binnengelopen herken ik als de man die mij heeft opgelicht. 2. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: 28 jun geldopname af 3.000,00 3. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven: Op 5 april 2007 werd te Amsterdam het feit gepleegd. Ik werd aangeroepen door een man. De man vertelde dat hij afkomstig was uit Burkina Faso en in Nederland was aangezien zijn broer hier was overleden. Na het overlijden van zijn broer had hij 30.000 euro ontvangen van de verzekering. Hij toonde een pakje opgevouwen bankbiljetten, verpakt in een zakdoek. Na overleg met zijn priester was afgesproken dat het geld in Nederland zou worden geschonken aan een goed doel. Hij zou echter zelf geen tijd meer hebben om naar een goed doel te gaan omdat hij naar Schiphol moest om naar huis te vliegen. Hij vroeg mij of ik dit geld zou willen storten voor een goed doel. Om het geld in ontvangst te kunnen nemen zou ik moeten aantonen dat ik zelf over geld kon beschikken. Hij vroeg aan mij het maximale bedrag te pinnen en hem dit te tonen. Naast de Mac Donalds zit een pinautomaat waar ik 100 euro ben gaan opnemen. De man pakte mijn geld uit mijn hand en stopte de 100 euro bij zijn bundel met geld, welke was gevouwen in een zakdoek. In dezelfde beweging stopte hij de zakdoek met mijn geld in mijn broekzak. Kort daarop ontdekte ik dat in de zakdoek van de betrokken man geen geld zat, maar een opgevouwen krant. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. 4. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven: Ik bevond mij 20 juni 2007 omstreeks 14.30 uur te Amsterdam toen ik werd aangesproken door een man. De man vertelde dat hij priester was die geld aan goede doelen wilde schenken. De man zei tegen mij dat hij 10.000 dollar wilde storten op de rekening van dat goede doel. De man zei dat hij mij het geld wel wilde toevertrouwen, maar dat ik dan wel moest bewijzen dat ik zelf ook geld had. Hij wilde zeker zijn dat zijn geld daadwerkelijk gestort werd en ik betrouwbaar over moest komen. De man toonde mij in een grote zakdoek een aantal bankbiljetten. De man wilde dat ik geld opnam. Ik liep samen met de man naar de Rabobank en heb via de geldautomaat 600 euro opgenomen. De man vouwde de zakdoek open. Ik zag de bankbiljetten in de zakdoek liggen. De man zei dat ik mijn geld erbij moest leggen, waarna ik de zakdoek met al het geld van hem zou krijgen. Ik gaf de man mijn 600 euro en ik zag dat hij het geld bij elkaar legde. Ik zag dat hij de zakdoek dichtvouwde. Hierna maakte hij een paar zwaaibewegingen en daarna hield hij mij de zakdoek voor. Tot op dat moment was ik ervan overtuigd dat al het geld nog in de zakdoek aanwezig was. Ik wachtte tot de man weg was en toen vouwde ik de zakdoek open. Ik zag dat er in de zakdoek geen geld aanwezig was, maar dat er een aantal stukken krant in de zakdoek aanwezig waren. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. 5. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: 20-06-2007 Amsterdam geldautomaat 14:29 af € 600,00 6. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven: Op 6 augustus 2007 werd te Amsterdam het feit gepleegd. Op 6 augustus 2007 omstreeks 13 uur werd ik aangesproken door een man. Hij vertelde dat hij pastoor was in Boekina Fasso en dat zijn broer was overleden en dat hij het verzekeringsgeld van zijn broer kwam ophalen. Hij vertelde dat hij dit geld zelf niet mocht houden vanwege zijn geloof en dat hij het geld wilde doneren aan een goed doel. Hij zei dat hij het geld aan iemand wilde geven die hij kon vertrouwen. Hij liet mij een brief zien van zijn kerk met het adres van de kerk. Hierin stond een verhaal dat de regering in Boekina Fasso corrupt was en dat hem gevraagd werd om het geld van zijn broer in Nederland te doneren aan een goed doel. Hij liet me een pakketje met geld zien. Dit pakketje was gewikkeld in een zakdoek. Hij vroeg me of ik kredietwaardig was. Dit vroeg hij omdat hij wilde weten of ik het geld niet voor mezelf ging gebruiken. Vervolgens ben ik gaan pinnen bij de ABN-AMRO bankautomaat aan de Ceintuurbaan. Ik heb 150 euro gepind. Hij pakte het geld en stopte het in de zakdoek waar hij zelf 2 dollar in had zitten. Hij gaf me vervolgens de zakdoek. Ik was in de veronderstelling dat daar het geld van de broer, mijn geld en de brief van de kerk in zaten. Ik keek in de zakdoek en zag dat er opgerold krantenpapier in zat. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. 7. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: 06-08-2007 13.03 Ceintuurbaan geldautomaatopname –150,00 EUR. 8. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaringen van [getuige 3] en voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven: Ik toonde aan de aangever [getuige 3] een aantal foto’s van geselecteerde personen. Aangever voornoemd verklaarde het volgende: “De man op foto 14 is de man die mij heeft opgelicht. Ik weet het zeker.” 14: [verdachte], 10-12-1957. 9. Dit bewijsmiddel houdt onder meer in als verklaringen van [getuige 4] en voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven: Ik toonde aan de aangever [getuige 4] een aantal foto’s van geselecteerde personen. Aangever voornoemd verklaarde het volgende: “Ik herken de man op foto nummer 6 als de man die mij heeft opgelicht. Ik weet zeker dat dit hem is.” 6: [verdachte], 10-12-1957. 4.3. Nadere bewijsoverweging. Uit de aangifte van het slachtoffer [getuige 2] blijkt van een overeenkomst met de aangiftes van de overige drie slachtoffers op de volgende essentiële punten: - telkens vertelde verdachte aan de aangevers dat hij in Nederland was vanwege het overlijden van zijn broer en het innen van diens erfenis/verzekeringsuitkering, - telkens vertelde verdachte dat hij het geld wilde schenken aan een goed doel, maar dat hij hiertoe zelf niet in de gelegenheid was, - telkens vroeg hij de aangevers of zij dit voor hem wilden doen en vroeg hij hen geld op te nemen teneinde hun kredietwaardigheid te kunnen aantonen, - telkens verzocht verdachte de aangevers om het door hen opgenomen geld te leggen bij dollars, die verdachte in een zakdoek had liggen, waarna hij met een armbeweging de zakdoek sloot en aan het slachtoffer overhandigde. Bij controle bleek het geld zich niet meer in de zakdoek te bevinden. Nu er sprake is van eenzelfde verschijningsvorm waarin de telastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden, alsmede gelet op de sterk overeenkomende handelwijze van verdachte volgens de aangevers, alsmede een vergelijkbare specifieke context waarin de aangiftes zijn gedaan als hierboven beschreven, kan in het onderhavige geval ten aanzien van de oplichting van het slachtoffer [getuige 2] schakelbewijs worden aanvaard en kunnen de overige drie aangiftes als steunbewijs gelden. 4.4. Overweging naar aanleiding van een bewijsverweer. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte de herkenningen in twijfel getrokken. Verdachte zou niet beantwoorden aan het signalement dat de aangevers van hem hebben gegeven. Verdachte zou bijvoorbeeld niet dikkig zijn en niet donker/negroïde. Zij vraagt zich af of niet de verkeerde persoon is herkend. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De door de raadsvrouw genoemde aspecten van signalementen zijn van relatieve aard. Verdachte is herkend door drie van de vier aangevers, die naar het oordeel van de rechtbank daartoe in staat zijn, nu zij langdurig met verdachte hebben gesproken en aldus een goede indruk van zijn uiterlijk hebben gekregen. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar het hiervoor ten behoeve van schakelbewijs overwogene. Het verweer wordt verworpen. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, dat de goederen, genoemd op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden verbeurd verklaard en dat de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten [getuige 1] en [getuige], zullen worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft de slachtoffers geldbedragen afhandig gemaakt door zich voor te doen als iemand wiens broer was overleden en die het geld van de erfenis of verzekering door de slachtoffers wilde laten overmaken omdat hij daar zelf geen gelegenheid voor had. Om er zeker van te zijn dat zij het geld niet zelf zouden houden, moesten de slachtoffers aantonen dat zij zelf over geld konden beschikken. De slachtoffers werden op die manier bewogen (soms forse) geldbedragen op te nemen. Vervolgens wist verdachte de slachtoffers te bewegen om het opgenomen geld in zijn zakdoek waarin zich, zo deed verdachte geloven, reeds een fors geldbedrag aan dollars bevond, te stoppen. Na een ondoorzichtige truc kregen de slachtoffers vervolgens de zakdoek waaruit het geld verdwenen bleek te zijn, dan wel een andere zakdoek, gevuld met waardeloos papier. Door deze doortrapte handelwijze heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers brutaal geschonden. Zijn eigen financiële gewin heeft verdachte gesteld boven de financiële schade die de slachtoffers geleden hebben. Dat die schade voor de slachtoffers grote gevolgen kan hebben blijkt uit de beschrijving ervan door de slachtoffers op de voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces. Hierin laten de slachtoffers [getuige 1] en [getuige] weten dat zij respectievelijk het collegegeld en de huur niet meer konden betalen, waaraan [getuige] nog toevoegt dat hij er depressief van is geworden en slecht slaapt. Een en ander is te ernstig om af te doen met een voorwaardelijke straf, zoals door verdachte verzocht. De rechtbank overweegt in dit kader nog dat verdachte, blijkens een zich in het dossier bevindende kopie van een proces-verbaal van relaas op 6 juli 2007 voor eenzelfde delict door de politierechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden zijn oplichtingpraktijken voort te zetten. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met het feit dat de slachtoffers wellicht kwade bedoelingen hadden. Zij stelt dat niet valt uit te sluiten dat de aangevers voornemens waren – een deel van – het in het vooruitzicht gestelde geldbedrag zelf te houden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de beweegredenen van de slachtoffers niet van invloed zijn op de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Verbeurdverklaring De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, genoemd op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen tot het begaan van het bewezen geachte zijn bestemd. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van de benadeelde partijen, [getuige 1] en [getuige 3], van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van de hiervoor bewezengeachte feiten, rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank waardeert deze respectievelijk op een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro) en € 600,-- (zeshonderd euro). De vorderingen kunnen dan ook tot die bedragen worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. In het belang van [getuige 1] en [getuige 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: oplichting, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart verbeurd: de goederen, genoemd op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro). Veroordeelt verdachte aan [getuige 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [getuige 1], te betalen de som van € 3.000,-- (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3], wonende op het adres [adres], toe tot een bedrag van € 600,-- (zeshonderd euro). Veroordeelt verdachte aan [getuige 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [getuige 3], te betalen de som van € 600,-- (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter, mrs. A.H. van Zutphen en M.M. Korsten-Krijnen, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2007.