
Jurisprudentie
BB7935
Datum uitspraak2007-11-05
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 05/2533
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 05/2533
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om schadevergoeding vanwege ten onrechte opgelegde loonsanctie toegewezen. Rechtbank: sprake van onrechtmatige daad die aan het Uwv kan worden toegerekend en van causaal verband tussen het onrechtmatige loonsanctiebesluit en de loonkosten, administratieve kosten, werkgeverspremies en wettelijke rente. Verzoek toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/2533
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2007
inzake
Tandtechnisch Laboratorium [plaats] B.V.,
te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde M.C.F.M. Mollee,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder de uit artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeiende verplichting van verzoekster jegens haar werknemer [werknemer] (verder: de werknemer) met toepassing van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verlengd met vier maanden gedurende de periode van 12 februari 2005 tot 12 juni 2005.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 6 juli 2005 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen houdende intrekking van het besluit van 6 juli 2005 en herroeping van het besluit van 20 januari 2005, in die zin dat wordt afgezien van het opleggen van een loonsanctie.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken. Verzoekster heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade alsmede verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brieven van 20 oktober 2006, 11 december 2006 en 2 januari 2007 is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op voornoemd verzoek. Op 19 en 20 maart 2007 is verweerder telefonisch verzocht te reageren op het verzoek. Bij schrijven van 20 april 2007 is verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om vergoeding van de proceskosten en geleden schade.
Verweerder heeft geen inhoudelijk standpunt bepaald naar aanleiding van de hiervoor genoemde verzoeken.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 september 2007, waar partijen zijn verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Allereerst overweegt de rechtbank het volgende. In de algemene mededeling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat er nog onduidelijkheid bestaat over het aantal door de werknemer gewerkte uren en de hoogte van het betaalde loon ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak nog langer aan te houden. Verweerder is, zoals blijkt uit het procesverloop, meer dan voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om schadevergoeding. Indien verweerder thans nog steeds niet in staat is om inhoudelijk verweer te voeren, dan dient dit voor risico te komen van verweerder.
2. Ingevolge de artikelen 8:73a, eerste lid en 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bij intrekking van het beroep ten gevolge van het alsnog geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade en proceskosten, indien daarom bij de intrekking wordt verzocht. De onderhavige situatie doet zich hier voor.
3. De rechtbank zal daarom het verzoek van verzoekster honoreren en verweerder veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
4. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding heeft verzoekster aangevoerd dat met het gegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2005 de onrechtmatigheid van dit besluit is vast komen te staan. Zij stelt als gevolg van dit onrechtmatige besluit schade te hebben geleden, bestaande uit:
- het doorbetalen van het loon aan haar werknemer over de periode van 12 februari 2005 tot 12 juni 2005 ten bedrage van € 2.794,77 (zijnde 70% van het verschuldigde loon over deze periode van € 3.992,53);
- de administratieve kosten in verband met het door het Administratief Servicebureau voor Midden- en Kleinbedrijf gevoerde extra overleg met de werknemer [werknemer] ten bedrage van € 196,35;
- de werkgeverslasten;
- de wettelijke rente.
5. Pas ter zitting heeft verweerder voor het eerst inhoudelijk gereageerd op dit verzoek. Verweerder stelt zich in deze zaak op het standpunt dat in principe geen aansprakelijkheid wordt erkend voor de eventuele schade die de werkgever lijdt ten gevolge van het onverschuldigd doorbetaalde loon aan de werknemer, omdat het een civielrechtelijke zaak betreft tussen de werknemer en de werkgever. Uit coulance vergoedt verweerder slechts in het geval de betrokken werknemer geen uitkering ontvangt over de periode waarover ten onrechte loon is doorbetaald door de werkgever, aan de werkgever 70% van het betaalde loon. Verweerder gaat niet over tot vergoeding van wettelijke rente en evenmin tot vergoeding van administratieve kosten.
6. Met betrekking tot de meer principiële vragen of verweerder gehouden is de schade te vergoeden overweegt de rechtbank het volgende.
7. De rechtbank is van oordeel dat nu het primaire besluit van 20 januari 2005 door verweerder is herroepen omdat dit besluit in strijd met wet- en regelgeving is opgelegd, hiermee de onrechtmatigheid van dit besluit vast staat. Voorts acht de rechtbank de verplichting van verzoekster om het loon door te betalen aan de werknemer over de periode van 12 februari 2005 tot 12 juni 2005 een rechtstreeks gevolg van de door verweerder ten onrechte opgelegde loondoorbetalingverplichting. Verweerder heeft niet gesteld en ook anderszins is niet aannemelijk dat verzoekster bij een juist besluit van verweerder eveneens gehouden zou zijn tot doorbetaling van 70% van het loon aan de werknemer over genoemde periode. Hiermee is het causale verband tussen het onrechtmatige besluit van 20 januari 2005 en het doorbetalen van het loon ten bedrage van € 2.794,77 naar het oordeel van de rechtbank gegeven. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het verzoek om vergoeding van de loonkosten ten bedrage van € 2.794,77 toe te wijzen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van 100% van de loonsom, nu verzoekster zelf heeft aangegeven dat slechts 70% van het loon naar aanleiding van het besluit van 20 januari 2005 is betaald en derhalve als schade kan worden aangemerkt. Dat verweerder kennelijk uit coulance in een andere zaak wel 100% heeft betaald, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank heeft reeds in een eerdere uitspraak (AWB 06/4588) van 19 juni 2007 overwogen dat ook indien ten gevolge van het onrechtmatige primaire besluit extra administratieve werkzaamheden zijn verricht, bijvoorbeeld in verband met het geven van een extra toelichting aan de werknemer, de kosten van deze werkzaamheden dienen te worden aangemerkt als schade die aan verweerder als gevolg van het onrechtmatige besluit kan worden toegerekend. Derhalve ziet de rechtbank ook aanleiding het verzoek om vergoeding van de administratieve kosten ten bedrage van € 196,35 toe te wijzen.
10. Hetzelfde geldt voor de door verzoekster gevorderde wettelijke rente. De rechtbank acht de schade die gevormd wordt door de wettelijke rente op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek toewijsbaar. Ten aanzien van de loonkosten ad € 2.794,77 is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de eerste dag na de datum dat de werkgever het bruto verschuldigde loon over de desbetreffende maand in de periode van 12 februari 2005 tot
12 juni 2005 heeft betaald aan de werknemer. Ten aanzien van de administratiekosten is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 12 juni 2005, waarbij de rechtbank uitgaat van de factuur van het administratiekantoor van 3 juni 2005 dat binnen 8 dagen dient te zijn betaald. Daarbij dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
11. De rechtbank acht eveneens de door verzoekster betaalde werkgeverspremies in verband met het ten onrechte doorbetaalde loon in beginsel toewijsbaar. Verzoekster heeft echter onvoldoende informatie verschaft om het verzoek op grond van artikel 8:73a van de Awb thans te kunnen toewijzen. De rechtbank kan uit de beschikbare stukken niet de hoogte van de door verzoekster over de loonkosten afgedragen werkgeverslasten afleiden. De rechtbank geeft verzoekster in overweging zich met een gemotiveerd verzoek terzake tot verweerder te wenden.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00, te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
- veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoekster te vergoeden een bedrag van € 2.991,12, met daarover de wettelijke rente, zoals hiervoor is overwogen.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.C. Dollekamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: