Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7925

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/479 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

06/479 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 december 2005, 05/260 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. S. Bakker, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2007. Appellante en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga. II. OVERWEGINGEN Appellante, voltijds werkzaam als secretaresse, is op 22 maart 1990 uitgevallen met psychische klachten. Voorts was zij bekend met astma, eczeem en allergie. Met ingang van 23 maart 1991 is haar onder meer een uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 september 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 15 november 2004 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Aan dit besluit lag een rapport van de verzekeringsarts R. van Diessen ten grondslag, die appellante in psychisch en somatisch opzicht beperkt belastbaar achtte zoals vastgelegd in de (Kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst van 6 september 2004. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige H. Donker met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd die appellante met haar beperkingen zou kunnen verrichten. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers na verkregen medische informatie van de huisarts, dermatoloog en longarts van appellante de (K)FML aangevuld in die zin dat zij werk in de omgeving van dieren dient te vermijden. De bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen heeft vervolgens geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onverminderd in overeenstemming zijn te achten met de gestelde beperkingen, en een uitvoerige toelichting gegeven op de geschiktheid van de functies. Bij besluit op bezwaar van 25 januari 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Gelet op de late (aanvullende) motivering van de geschiktheid van de functies heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met instandlating van de rechtsgevolgen. In hoger beroep is namens appellante, met verwijzing naar de gronden van het bezwaar en beroep, aangevoerd dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd omdat niet is ingegaan op de stelling van appellante dat zij niet in staat is om voltijds te werken en zodanig vaak zal dienen te verzuimen dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden om haar te werk te stellen. Voorts is bestreden dat in de geselecteerde functies geen sprake zou zijn van een overschrijding op het onderdeel conflicthantering omdat appellante in staat zou zijn om via de telefoon om te gaan met conflicten. Tevens is een brief van de behandelend longarts J. van der Maten van 29 juni 2006 in het geding gebracht. De Raad overweegt het volgende. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad is van oordeel dat de belastbaarheid van appellante op zorgvuldige wijze is vastgesteld en heroverwogen. De Raad stelt wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit vast dat er geen aanknopingspunten zijn om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts inzake de belastbaarheid van appellante, die mede is gebaseerd op de informatie van de behandelend huisarts, longarts en dermatoloog en op eigen lichamelijk en psychisch onderzoek van appellante, voor onjuist te houden. In de voornoemde brief van de longarts Van der Maten geeft deze aan zich te verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde beperkingen ten aanzien van werken in hitte, kou, stof, rokerige omgeving en dampen. Hij laat zich niet uit over de belastbaarheid ten aanzien van dynamische handelingen. De Raad onderschrijft de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op deze brief, inhoudende dat de omstandigheid dat deze longarts de hem gestelde vraag naar de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies (full time) ontkennend noch bevestigend beantwoordt, niet betekent dat de longarts het twijfelachtig acht of appellante deze functies zou kunnen verrichten. De overige in de brief vermelde medische gegevens waren de bezwaarverzekeringsarts al bekend. De Raad overweegt voorts dat het Uwv in het voornoemd verweerschrift de stellingen van appellante dat zij niet voltijds kan werken en zodanig vaak verzuimt dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden om haar te werk te stellen voldoende heeft weerlegd. Ook de grief dat appellante niet in staat zou zijn tot telefonische conflicthantering is door het Uwv voldoende weersproken en daartegen is in hoger beroep niets nieuws naar voren is gebracht. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op haar belastbaarheid, voldoende is gemotiveerd. Al het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) P. van der Wal. MK