Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7923

Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/60 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Teruggekomen van WAO-schatting. Geen procesbelang meer. Niet-ontvankelijk.


Uitspraak

05/60 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2004, 03/2303 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Coenraad, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadour. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het vooronderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend. Vervolgens heeft de Raad prof. dr. W van Tilburg, psychiater te Aalsmeer, als deskundige benoemd. Nadat deze psychiater appellant had onderzocht, heeft hij van zijn bevindingen op 5 juli 2007 rapport uitgebracht aan de Raad. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 21 september 2007, waar partijen – het Uwv met voorafgaande kennisgeving – niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 19 maart 2002 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 mei 2002 wordt herzien naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 45%. Het door appellant tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft bij aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij het in rubriek I vermelde nadere besluit van 3 september 2007 heeft het Uwv te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt inzake de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 19 mei 2002 niet langer te handhaven. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit dan ook alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 19 mei 2002 onveranderd vastgesteld op 80 tot 100%. Hierdoor kan het bestreden besluit geacht worden te zijn ingetrokken. Uit ’s-Raads uitspraak van 4 februari 1997, LJN: ZB6628, volgt dat in zo’n geval belang bij een beoordeling van het bestreden besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat door appellant een dergelijk verzoek niet is gedaan. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat appellant nog een belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Voorts stelt de Raad vast dat het besluit van het Uwv van 3 september 2007 geheel tegemoet komt aan het hoger beroep van appellant tegen het bestreden besluit, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dit beroep niet wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. Nu er tussen partijen thans geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van enig procesbelang. Ten slotte ziet de Raad, nu het Uwv het bestreden besluit niet heeft gehandhaafd, op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in eerste aanleg en op € 644,-- in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) W.R. de Vries. TM