
Jurisprudentie
BB7901
Datum uitspraak2007-10-30
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600377
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600377
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het oordeel van het hof hoefden de andere fietsers in het groepje van [geïntimeerde], waaronder [appellante], de wijze waarop [geïntimeerde] zijn koppositie wilde opgeven niet als normaal, bij de toerfietssport behorend gedrag te verwachten. Dat kan worden afgeleid uit de verklaring van [persoon 2], die schrok van het plotselinge terugvallen van [geïntimeerde] en daar niet meer adequaat op kon reageren, uit verklaring van [persoon 3] die het gedrag van [geïntimeerde] als vreemd en riskant bestempelt, en uit de verklaring van [persoon 5] die het gedrag van [geïntimeerde] onveilig, onverwacht en niet normaal noemt.
Het gaat hier ook niet om een per ongeluk uitgevoerde ongelukkige manoeuvre waartoe het toerfietsen aanleiding kan geven en wat de achter [geïntimeerde] fietsende deelnemers zouden hebben te accepteren, noch om een gedraging waartoe het toerfietsen uitlokt of die daarin besloten ligt. Het zich plotseling in snelheid laten terugvallen door [geïntimeerde] door ineens zijn benen stil te houden, zonder zich er eerst van te vergewissen of dat zonder gevaar voor de achterliggers kon, was daarentegen een bewuste gedraging - waarmee uiteraard niet bedoeld is dat [geïntimeerde] de schade opzettelijk zou hebben toegebracht - en een gedraging die zonder enig bezwaar ook anders en met minder risico voor de achterliggers had kunnen worden uitgevoerd. Een dergelijke gedraging hoefde [appellante] in de gegeven sportsituatie niet van [geïntimeerde] te verwachten, terwijl [geïntimeerde] van zijn kant deze gedraging vanwege de daaraan verbonden risico's achterwege had behoren te laten. [geïntimeerde] diende zich immers als ervaren toerfietser te realiseren dat indien hij zijn benen bij de heersende tegenwind zou stilhouden, zijn snelheid abrupt zou teruglopen, en dat hij vlak achter zich toerrijders had die met elkaar in gesprek waren en die mede door opkomende vermoeidheid en verminderde concentratie wellicht niet adequaat op zijn manoeuvre zouden reageren. Dat brengt mee dat in de gegeven omstandigheden van dit geval het gedrag van [geïntimeerde] als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en mitsdien onrechtmatig jegens [appellante] moet worden aangemerkt.
[geïntimeerde] is mitsdien aansprakelijk voor de door [appellante] door het ongeval geleden schade.
Uitspraak
typ. CB
rolnr. C0600377/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 30 oktober 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2006,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 6 april 2005 en 21 december 2005 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 139897/HA ZA 04-2081)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van producties twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog voor recht verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellante] ten gevolge van het ongeval van 26 juni 2002 geleden en nog te lijden schade, met veroordeling van [geïntimeerde] om deze schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met wettelijke rente, aan [appellante] te voldoen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd
3. De gronden van het hoger beroep
Met de twee grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Op de inhoud van de afzonderlijke grieven zal het hof in het navolgende nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. In r.o. 3.1 van het vonnis van 21 december 2005 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze overweging is niet bestreden. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellante] en [geïntimeerde] namen op 26 juni 2002 deel aan een door de personeelsvereniging van hun werkgever (Stichting G.G.Z. regio Breda) georganiseerde fietstourtocht van 180 km. De tocht vond buiten werktijd, op vrijwillige basis, plaats.
De groep fietsers telde ongeveer 23 personen en er werd twee aan twee gereden met een snelheid van 25 tot 30 km/u.
4.2.2. [geïntimeerde] vormde met [persoon 1] het voorste koppel; [geïntimeerde] reed aan de rechterzijde. Direct daar achter, op 20-30 cm afstand, reed het tweede koppel ([persoon 2] (rechts) en [persoon 3]) en direct daar weer achter reed het derde koppel: [persoon 4] (rechts) en [appellante]. [geïntimeerde] reed al geruime tijd op de koppositie.
4.2.3. Op een gegeven moment wilde [geïntimeerde] zijn positie als koprijder staken. Hij heeft daartoe zijn benen stil gehouden, kennelijk met de bedoeling om zich af te laten zakken zodat iemand anders zijn positie kon overnemen. Doordat het tempo van [geïntimeerde] drastisch terugliep kwam de recht achter hem rijdende fietser, [persoon 2], in problemen. [persoon 2] trachtte [geïntimeerde] te ontwijken en begon daarbij te slingeren. Daarna werd [persoon 2] geraakt door de recht achter hem fietsende [persoon 4], die samen met de naast [persoon 4] fietsende [appellante] ten val kwam (verder: het ongeval).
4.2.4. [appellante] heeft door dit ongeval een multiple fractuur van de linkerpols, kneuzingen over haar linker lichaamshelft en een hematoom op de linkerheup opgelopen. Zij is verscheidene malen geopereerd. [appellante] is gehuwd en heeft vier kinderen, die ten tijde van het ongeval 0, 2, 4 en 6 jaar oud waren.
4.2.5. Bij brief van 4 september 2002 (prod. 5 bij inleidende dagvaarding) is [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door [appellante] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Bij brief van 9 oktober 2002 (prod. 6 inleidende dagvaarding) heeft (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) [geïntimeerde] de aansprakelijkheid afgewezen.
4.3.1. [appellante] heeft [geïntimeerde] bij exploot van 18 november 2004 gedagvaard en onder overlegging van producties gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellante] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade;
II. [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan [appellante] te voldoen de door haar geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te verhogen met wettelijke rente;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.2. Bij incidenteel vonnis van 6 april 2005 heeft de rechtbank [geïntimeerde] toegelaten de Stichting GGZ te Breda in vrijwaring te roepen.
4.3.3. In het vonnis van 21 december 2005 heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] een teken heeft gegeven dat hij de koppositie wilde verlaten en pas daarna vaart heeft verminderd, zodat er geen sprake is van onzorgvuldigheid.
Voor zover [geïntimeerde] geen teken zou hebben gegeven overwoog de rechtbank dat er sprake was van een sportsituatie met een door de deelnemers aanvaarde hoge risicofactor, op grond waarvan de vorderingen van [appellante] werden afgewezen met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure, in de kosten van het vrijwaringsincident en in de kosten van de vrijwaring waarin [geïntimeerde] was veroordeeld.
4.4.1. Het hof overweegt het navolgende.
Wat betreft de toedracht van het ongeval heeft [geïntimeerde] op het schadeformulier d.d. 18 september 2002 (prod. 7 inleidende dagvaarding) bij "oorzaak van de schade omschrijving van de toedracht" het volgende ingevuld:
"fietsend in groep met straffe wind tegen. Bij aflossing hield ik enigszins aprubt in waardoor achterligger mijn fiets raakte en uit balans raakte, daardoor ontstond kettingreactie en valpartij van o.a. benadeelde".
4.4.2. [appellante] heeft in eerste aanleg een aantal schriftelijke verklaringen overgelegd van deelnemers aan de fietstocht die in het in r.o. 4.2.2 genoemde groepje van zes fietsten.
Deze verklaringen zijn door [geïntimeerde] inhoudelijk, wat betreft het relaas over de toedracht van het ongeval, niet betwist.
De verklaringen houden het volgende in, voor zover hier van belang:
[persoon 2] (prod. 1 inleidende dagvaarding):
".........
Deelnemers mochten meedoen op eigen risico. Dit is aan potentiele deelnemers schriftelijk bekend gemaakt.
..............Degene die op kop reed was o.a. de Heer [geïntimeerde]. Die wilde, naar mijn idee, op een gegeven moment van kop af. Daartoe hield hij even de benen stil, met als gevolg dat hij iets of wat stil viel en een beetje in de groep terecht kwam. Met zijn achterwiel ter hoogte van mijn voorwiel. Ik zag dat tijdig en waarschuwde de groep met een uitroep van: "pas op" waarvan mijns inziens de Heer [geïntimeerde] zodanig schrok dat hij omkeek en daardoor afweek van zijn lijn en wij in elkaars wielen reden, met alle nadelige gevolgen van dien.
.............................."
[persoon 3] (prod. 3 inleidende dagvaarding):
"...............................hadden er inmiddels ongeveer 60 km opzitten .................
..............................het bijna voortdurend de heer [geïntimeerde] was die op kop reed, terwijl ik mij meestentijds op "de tweede rij" ophield, zodat ik een goed overzicht had van zijn doen en laten gedurende de kilometers die wij er tot dan toe op hadden zitten. Als ik zijn fietsgedrag tot op het cruciale moment samen mag vatten: de heer [geïntimeerde] "reed goed", dat wil zeggen: hij gaf voortdurend het tempo aan, babbelde daarbij dat het een aard had tegen degene die naast hem reed zonder dat zich daarbij bijzonderheden voordeden. Ofwel: de heer [geïntimeerde] was een betrouwbare koprijder en het door hem .......... aangegeven tempo was "strak", dus zonder opvallende versnellingen of vertragingen.
.........................................
Op zeker moment bereikten wij een lange, vrij brede parallelweg, nabij Oude Tonge waar wij eigenlijk voor het eerst die dag de wind pal op kop kregen. Onze snelheid varieerde op dat moment tussen de 26 en 28 kilometer per uur, zo luidt mijn schatting ..........................................
Nadat wij ongeveer één tot twee kilometer op deze kaarsrechte weg hadden gereden ............... stelde ik vast dat het tempo ietwat terugliep, op zich niet bijzonder gezien de geldende weersomstandigheden. Kort daarna gebeurde er iets opvallends. Ik zag dat de heer [geïntimeerde] - schuin vóór mij - plotseling zijn benen stil hield, kennelijk met de bedoeling om zich ........... af te laten zakken omdat hij het kopwerk wilde staken. Zijn tempo viel binnen luttele meters dermate terug dat ([persoon 1], hof) al snel alleen "op kop zat" en ondergetekende ................ hem ook al snel aan zijn linkerzijde aan het passeren was. De hele manoevre van de heer [geïntimeerde] trof mij op dat moment als "vreemd", niet alleen omdat hij zich tot aan dat moment had laten kennen als een stabiele kracht op kop, maar vooral omdat de manoevre gezien de kwaliteit van de deelnemers niet passend was ..............
Juist toen ik bezig was de heer [geïntimeerde] in te halen ..................... hoorde ik de tot kort daarvoor nog naast mij fietsende ([persoon 2], hof) roepen: Jongens, dat gaat niet goed!", welke uitroep ik wel kon plaatsen omdat ([persoon 2], hof) nergens heen kon. Hij had twee keuzes: óf de berm in sturen, óf een noodstop maken, die noodzakelijk was geworden omdat het tempo van de heer [geïntimeerde] zo schielijk terug viel en de fietsers aan de bermzijde geen uitwijkmogelijkheid hadden. De rest is geschiedenis: nog geen seconde na de uitroep van ([persoon 2], hof) hoorde ik recht achter mij een hels kabaal en gegil ...........................................
..................een fietser die zich in een dergelijke positie bevindt (aan de rechter zijde van de weg, tegen de berm aan en met een groep fietsers achter zich die voortdurend twee-aan-twee rijden) en die het op zich gerechtvaardigde verlangen heeft om niet langer kopwerk te verrichten, die staat in feite maar één ding te doen: even áánzetten om op die manier even "los" vóór de groep te komen zitten, vervolgens naar links uit te wijken om tenslotte de groep aan zijn rechterzijde te laten passeren. In het iedeale geval maakt hij van zijn voornemen ook nog even mondeling melding naar de groepsgenoten in zijn directe omgeving .................................... De door de heer [geïntimeerde] gekozen strategie beoordeelde ik reeds op het moment dat hij hem inzette als riskant, want gemakzuchtig. Hij bracht so wie so de recht achter hem rijdende ([persoon 2], hof) in acuut gevaar en dat had hij stellig moeten en kunnen weten! ........................ Het gedrag van de heer [geïntimeerde] heb ik ................................. van seconde tot seconde kunnen volgen en ik beschouwde zijn werkwijze niet alleen tóen maar ook nu nog als uitermate riskant ................................. "
[persoon 4] (prod. 2 bij inleidende dagvaarding):
.....................Rond de klok van twaalf uur reden we op de Grevelingedam. De weg is daar ongeveer 6 - 7 mtr breed en geasfalteerd. Naast de weg is een kleine overgang/gootje naar de berm bestaande uit een stukje met kleine steentjes van ongeveer 15 cm breed. Daarna komt de berm met gras. Het was goed fietsweer en er stond een lichte bries. De snelheid die gereden werd bedroeg meestal niet harder dan 28 km per uur. Een enkele maal (wind mee) rond de 30 km. ..................................................... Alle deelnemers waren geoefende rijders met behoorlijk wat ervaring op de racefiets, anders begin je niet aan een tocht van 180 km!
.......................................................Tot dan toe had [geïntimeerde] met wisselende fietsers voorop gereden. Ik verbaasde me daarover maar blijkbaar had hij er geen moeite mee om op kop te rijden. Ik had mevr. [appellante] lang niet gesproken en we hadden heel wat uit te wisselen.......................
Op zeker moment gaf [persoon 2], waarbij ik "aan het wiel" zat, een schreeuw. "Pas op" riep hij zeer luid. Hij raakte met zijn fiets in het gootje en kwam slingerend weer op de weg. Ik kon hem, niet ontwijken en vloog bovenop hem. Naast mij smakte mevr. [appellante] tegen het asfalt. ............................. Het was duidelijk dat er vooraan iets was misgegaan dat hoorde ik uit de reactie van [persoon 2] die een zeer geroutineerd fietser is. "
4.5. [appellante] verwijt [geïntimeerde] een onrechtmatige daad, die daarin bestaat dat [geïntimeerde], die kennelijk op een gegeven moment het kopwerk in de met een flinke vaart rijdende fietsgroep wilde staken, zijn benen bij tegenwind plotsklaps stil hield zonder voorafgaande waarschuwing, waardoor zijn tempo drastisch terugliep, als gevolg waarvan de achter hem rijdende fietser ([persoon 2]) begon te slingeren waarna hij werd geraakt door [persoon 4], waardoor (onder meer) [appellante] ten val kwam. [appellante] acht deze handelwijze van [geïntimeerde] dermate onzorgvuldig en gevaarzettend dat dit een onrechtmatige daad oplevert. Het handelen van [geïntimeerde] moet volgens [appellante] worden getoetst aan de "normale" zorgvuldigheidscriteria en niet aan de normen die gelden in een sport en spelsituatie. De mogelijkheid van een valpartij door een dergelijke manoevre is een feit van algemene bekendheid, aldus [appellante]. Bovendien is [geïntimeerde] een geoefend fietser, die een zeer professionele indruk maakte en met zeer weinig extra inspanning een potentieel gevaarlijke situatie had kunnen vermijden.
4.6. [geïntimeerde] betwist dat hij aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade die [appellante] door het ongeval heeft geleden. Er was sprake van een sport en spelsituatie, waarbij de zorgvuldigheidsnorm tussen de deelnemers lichter is dan buiten die situaties wordt gehanteerd. [geïntimeerde] en [appellante] zijn allebei geoefende fietsers. Door deelname heeft [appellante] het risico van een valpartij aanvaard. Het letsel van [appellante] is te wijten aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Voor zover [geïntimeerde] aansprakelijk mocht zijn, beroept hij zich op eigen schuld van [appellante], die daarin bestaat dat zij zich door deelname aan de tocht in een risicovolle situatie heeft begeven.
Tenslotte maakt [geïntimeerde] bezwaar tegen verwijzing naar de schadestaatprocedure, aangezien de schade - als deze wordt aangetoond - in de onderhavige procedure beoordeeld kan worden.
4.7.1. [appellante] is niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 6 april 2005 nu daartegen geen groeven zijn gericht.
4.7.2. In dit hoger beroep is met de grieven van [appellante] de vraag naar de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] aan het hof voorgelegd.
4.8. De eerste grief van [appellante] betreft de vaststelling door de rechtbank dat [geïntimeerde] een teken heeft gegeven alvorens vaart te minderen, zodat er geen sprake was van onzorgvuldigheid.
Deze grief slaagt naar het oordeel van het hof.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] noch in het schadeformulier, noch in de aan de procedure voorafgaande correspondentie melding heeft gemaakt van het feit dat hij een teken of signa(a)l(en) zou hebben gegeven voordat hij vaart minderde. In de verklaringen van [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] wordt daarvan geen melding gemaakt, terwijl [appellante] betwist dat er van een teken of signaal sprake is geweest. Daarbij komt dat [geïntimeerde] op geen enkele manier heeft geconcretiseerd wat voor teken dat was en op welke wijze hij dat heeft gegeven, en ook niet heeft verklaard waarom hij dat teken niet heeft verduidelijkt met woorden of herhaald als daar - kennelijk - door niemand op werd gereageerd.
Gegeven het feit dat [geïntimeerde] niet betwist dat niemand van de fietsers uit de groep een teken of signaal van hem heeft opgemerkt, ziet het hof ook geen aanleiding [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen te bewijzen dat hij een teken heeft gegeven. Immers, ook als ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] een teken heeft gegeven, is dat kennelijk zó onduidelijk geweest dat het door niemand in de groep is opgemerkt, zodat een zodanig teken niet als waarschuwing kan gelden en gelijkgesteld moet worden met het niet geven van een teken. Daarbij overweegt het hof dat [geïntimeerde] er rekening mee moest houden dat de achter hem rijdende fietsers - zoals hij ook moet hebben gehoord - met elkaar in gesprek waren, zoals hij volgens de in zoverre niet weersproken verklaring van [persoon 3] ook zelf met zijn buurman in gesprek was. De fietstocht was immers (mede) georganiseerd om de sociale contacten aan te halen.
Dat mogelijk door [geïntimeerde] een teken is gegeven, brengt dus niet mee dat reeds daarom zijn gedrag niet onrechtmatig is geweest.
4.9.1. [geïntimeerde] heeft betoogd dat zijn gedrag aan de lichtere norm van de sport- en spelsituatie moet worden getoetst en niet aan de algemene norm voor gevaarzettend gedrag.
4.9.2. Het hof overweegt, dat de zorgvuldigheid van een gedraging en daarmee de vraag of iemand zich van een gedraging had behoren te onthouden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de situatie waarin partijen zich hebben begeven. Indien de gedraging die de schade heeft veroorzaakt behoort tot het scala van gedragingen dat onder de gegeven omstandigheden als normaal of redelijk valt aan te merken, is zij niet onrechtmatig jegens de benadeelde.
Zo heeft de HR voor deelnemers aan sport of spel geoordeeld dat dezen in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (o.a. HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
4.9.3. In het onderhavige geval heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat het hier een sport- en spelsituatie betreft. [geïntimeerde] en [appellante] namen immers deel aan een fietstourtocht van 180 km, waaraan niet afdoet dat de tocht om sociale redenen door de werkgever was georganiseerd en geen wedstrijdkarakter droeg. Dat neemt niet weg dat [appellante] en [geïntimeerde] zich - met anderen - in een sportieve situatie hebben begeven, waarin zij meer of andere gedragingen van elkaar hadden te verwachten dan in het algemeen toevallige passanten buiten een sportieve situatie. Het feit dat de tocht vooral een sociaal karakter had en geen competitie-element had, speelt wel in zoverre mee dat deelnemers aan een sportwedstrijd nog weer meer en andere gedragingen van elkaar moeten verwachten en te accepteren hebben, dan wanneer het een toertocht zonder wedstrijdkarakter betreft.
4.9.4. Het gaat er dus om vast te stellen, of [appellante] in de gegeven situatie - pal achter elkaar fietsend met een snelheid van 25 tot 30 km p/u - moest verwachten dat de koprijder - [geïntimeerde] - in het in r.o. 4.2.2 aangeduide rijtje fietsers van drie, waarbij [appellante] in de derde rij reed, zonder (voldoende kenbare) waarschuwing plotseling zijn tempo zou laten zakken.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat er voor [geïntimeerde] ook maar enige noodzaak was om plotseling en ogenblikkelijk zijn tempo terug te nemen; er is niets gesteld of gebleken over bijvoorbeeld een obstakel op de weg of een lichamelijke oorzaak bij [geïntimeerde].
4.9.5. In dit verband is onder meer, naast de reeds genoemde schriftelijke verklaringen, van belang de brief die mr. D. Kik op 12 juni 2006 (prod. 14 bij mvgr) in antwoord op vragen van de raadsman van [appellante] heeft geschreven. [persoon 5] is voorzitter van de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU), maar heeft de brief naar hij schrijft niet in die hoedanigheid, maar vanuit zijn kennis en ervaring als toerfietser geschreven.
Het hof neemt in aanmerking dat de mening van [persoon 5] niet als een (door de rechter bevolen) deskundigenrapport kan worden aangemerkt, en dat de brief op éénzijdig verzoek van [appellante] en zonder inbreng van [geïntimeerde] is geschreven. Wel beschikt het hof en [geïntimeerde] over de vragen die aan [persoon 5] zijn gesteld.
[geïntimeerde] heeft de inhoud van de brief echter niet gemotiveerd betwist en evenmin betwist, dat hetgeen [persoon 5] beschrijft als normen in de toerfietssport kunnen worden aangemerkt.
4.9.6. [persoon 5] schrijft onder meer:
"................................................
2. Ten aanzien van feitelijk rijgedrag van toerfietsers bestaan ongeschreven regels en gewoonten. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de praktijk van het fietsen of uit in kringen van toerfietsers breed gedragen normen van fatsoen. In dit opzicht bestaan binnen de toerfietssport nauwelijks geschreven regels. ............... T.a.v. het "van kop af gaan" bestaat in de toerfietssport een mix van ongeschreven regels en gewoonten............................
3......................................In de meeste gevallen rijdt het peloton met twee fietsers op kop. Dit is een gewoonte en het geldt als een ongeschreven regel dat elk lid van het peloton zich hieraan conformeert. ................. De sterkste zit het langst aan kop totdat hij/zij wil uitrusten. Een vaak voorkomende methode daarbij is dat een wisseling aan de kop plaatsvindt op een moment dat er niet gereden wordt........................ Dan wacht hij/zij bijv. tot er een kruising komt waar men moet stoppen voor het verkeer o.i.d. Tijdens de herstart zal de voormalige kopman een plaatsje innemen elders in het peloton. Indien men vaker van kop wisselt, bijv. bij harde tegenwind of ingeval van een groepje minder sterke fietsers zal de wissel plaatsvinden tijdens het rijden............ Indien er twee kopmannen naast elkaar rijden, zal de kopman die van kop af wil door zijn rijgedrag relevante signalen afgeven aan zijn ploeggenoten. Bijvoorbeeld door enkele decimeters af te zakken t.o.v. de naast hem rijdende kopman. De overige fietsers houden daar - onbewust - rekening mee. Vaak deelt de betreffende kopman zijn voornemen mee aan de naast hem rijdende kopman zodat ze eventueel samen van kop af kunnen gaan. Het is uitdrukkelijk geen gewoonte of ongeschreven regel dat de kopman zijn voornemen om van kop af te gaan meedeelt aan de achter hem rijdende ploeggenoten. ............................ Het is binnen de toerfietssport een ongeschreven regel om - indien men van kop af wil - met behoud van snelheid achterom te kijken om te beoordelen of links en/of rechts naast het peloton voldoende ruimte is om af te zakken naar de laatste plaats in het peloton. De rijders op rij twee weten dan wat er gaat gebeuren. Samengevat: kopmannen geven binnen de toerfietssport verbaal en/of non-verbaal blijk van hun voornemen om van kop af te gaan.
4. Na in de stukken de toedracht tot het ongeval te hebben gelezen alsmede de reacties van de betrokken fietsers heb ik mijzelf een beeld gevormd van de gang van zaken onmiddellijk vóór en tijdens het ongeval.............................. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat dhr. [geïntimeerde] het kopwerk heeft gestaakt op een wijze die onverwacht was. Deze gedraging dient als onveilig te worden bestempeld. ............................................
Concluderend zou t.a.v. het fietsgedrag van dhr. [geïntimeerde] gezegd kunnen worden dat de door hem uitgevoerde manoeuvre niet behoort tot normaal fietsergedrag. "
4.9.7. Naar het oordeel van het hof hoefden de andere fietsers in het groepje van [geïntimeerde], waaronder [appellante], de wijze waarop [geïntimeerde] zijn koppositie wilde opgeven niet als normaal, bij de toerfietssport behorend gedrag te verwachten. Dat kan worden afgeleid uit de verklaring van [persoon 2], die schrok van het plotselinge terugvallen van [geïntimeerde] en daar niet meer adequaat op kon reageren, uit verklaring van [persoon 3] die het gedrag van [geïntimeerde] als vreemd en riskant bestempelt, en uit de verklaring van [persoon 5] die het gedrag van [geïntimeerde] onveilig, onverwacht en niet normaal noemt.
Het gaat hier ook niet om een per ongeluk uitgevoerde ongelukkige manoeuvre waartoe het toerfietsen aanleiding kan geven en wat de achter [geïntimeerde] fietsende deelnemers zouden hebben te accepteren, noch om een gedraging waartoe het toerfietsen uitlokt of die daarin besloten ligt. Het zich plotseling in snelheid laten terugvallen door [geïntimeerde] door ineens zijn benen stil te houden, zonder zich er eerst van te vergewissen of dat zonder gevaar voor de achterliggers kon, was daarentegen een bewuste gedraging - waarmee uiteraard niet bedoeld is dat [geïntimeerde] de schade opzettelijk zou hebben toegebracht - en een gedraging die zonder enig bezwaar ook anders en met minder risico voor de achterliggers had kunnen worden uitgevoerd. Een dergelijke gedraging hoefde [appellante] in de gegeven sportsituatie niet van [geïntimeerde] te verwachten, terwijl [geïntimeerde] van zijn kant deze gedraging vanwege de daaraan verbonden risico's achterwege had behoren te laten. [geïntimeerde] diende zich immers als ervaren toerfietser te realiseren dat indien hij zijn benen bij de heersende tegenwind zou stilhouden, zijn snelheid abrupt zou teruglopen, en dat hij vlak achter zich toerrijders had die met elkaar in gesprek waren en die mede door opkomende vermoeidheid en verminderde concentratie wellicht niet adequaat op zijn manoeuvre zouden reageren.
4.9.8. Dat brengt mee dat in de gegeven omstandigheden van dit geval het gedrag van [geïntimeerde] als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en mitsdien onrechtmatig jegens [appellante] moet worden aangemerkt.
[geïntimeerde] is mitsdien aansprakelijk voor de door [appellante] door het ongeval geleden schade.
4.10. Dat de deelnemers aan de door de werkgever georganiseerde fietstocht dat deden "op eigen risico", zoals [geïntimeerde] stelt (cvd sub 22) en zoals ook [persoon 2] verklaart, brengt niet mee dat de deelnemers onderling elkaar niet kunnen aanspreken, doch is slechts een clausule waarmee de werkgever aangeeft dat zij geen aansprakelijkheid voor door de toertocht ontstane schade wil aanvaarden.
4.11.1. [geïntimeerde] heeft zich voorts beroepen op eigen schuld van [appellante], daarin bestaande dat zij zich door deelname aan de tocht in een risicovolle situatie heeft begeven.
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Nu hier ter discussie staat een gedraging van [geïntimeerde] die [appellante], gegeven de sportsituatie waarin partijen zich bevonden, desondanks niet van [geïntimeerde] hoefde te verwachten, is de enkele deelname van [appellante] aan de tocht geen schadeveroorzakende omstandigheid die aan haar moet worden toegerekend en die de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] vermindert.
Ook kan de gebeurtenis niet gerekend worden tot de categorie "ongelukkige samenloop van omstandigheden" aangezien het plotselinge vaart verminderen door [geïntimeerde] niet zijn oorzaak vond in - bijvoorbeeld - een obstakel op de weg of een per ongeluk minder gelukkig uitgevoerde manoeuvre, maar in een welbewuste en op dat moment onnodig gevaarlijke handeling van [geïntimeerde].
4.11.2. Ook wil [geïntimeerde] als eigen schuld aangemerkt zien de omstandigheid dat [appellante] tijdens de fietstocht niet op de weg noch op de voorliggende fietsers lette, maar haar aandacht had bij een gesprek met een medefietser.
Ook deze omstandigheid levert naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden echter geen eigen schuld van [appellante] op. De verplichting waar [geïntimeerde] op doelt zou kunnen opgaan in een normale verkeerssituatie - waarvan ook volgens [geïntimeerde] zelf (mva sub 41) geen sprake was - maar [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom ook in het kader van deze als sociaal evenement bedoelde fietstocht, waarbij in een constant hoog tempo als aaneengesloten groep, en niet individueel, werd gefietst, van [appellante] mocht worden gevergd dat zij doorlopend, zonder een blik te mogen werpen op de fietser naast haar, haar voorliggers in de gaten zou moeten houden.
4.12. [appellante] heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure verzocht, maar het hof is mede gelet op hetgeen [appellante] aan het slot van haar conclusie van repliek heeft gesteld, van oordeel dat de schade in de onderhavige procedure kan worden vastgesteld. De verwijzing naar de schadestaat zal mitsdien worden afgewezen.
4.13. [appellante] heeft haar schade nog slechts summier aangeduid (inleidende dagvaarding sub 6 en 7, productie 4) en nog niet met bewijsstukken onderbouwd.
Het hof zal haar daartoe thans de gelegenheid bieden.
Het hof kan zich ook voorstellen - [appellante] zinspeelde daar bij repliek, sub 24, al op - dat partijen met elkaar te rade gaan om te bezien of de schade in onderling overleg kan worden geregeld.
4.14. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rolzitting voor memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante] met het oog op hetgeen het hof in r.o. 4.10 heeft overwogen.
4.15. Voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 6 april 2005;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dit hof van 27 november 2007 voor memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante];
houdt voor het overige iedere uitspraak aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Meulenbroek en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 oktober 2007.