
Jurisprudentie
BB7834
Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703725/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703725/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 december 2005 heeft de Stichting Jeugdhulp Friesland (hierna: de Stichting) de aanvraag van [appellant] om een pleegoudervergoeding afgewezen.
Uitspraak
200703725/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/2104 van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de stichting "Stichting Jeugdhulp Friesland", gevestigd te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2005 heeft de Stichting Jeugdhulp Friesland (hierna: de Stichting) de aanvraag van [appellant] om een pleegoudervergoeding afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2006 heeft de Stichting het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 27 april 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2007 heeft de Stichting van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2007. [appellant] en de Stichting zijn daar, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 39 van de Wet op de jeugdhulpverlening (vervallen; hierna: Wjhv), zoals de wet luidde ten tijde hier van belang, verstrekt een uitvoerder van een voorziening voor pleegzorg overeenkomstig artikel 40, aan een pleeggezin subsidie voor de verzorging en opvoeding van een jeugdige, indien:
a. de jeugdige daadwerkelijk in het pleeggezin wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract, overeenkomstig een door Onze ministers vast te stellen model;
b. ook overigens wordt voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.2. Gelezen de bewoordingen van dit artikel, faalt het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op grond van artikel 39 van de Wjhv een pleegcontract is vereist voor het kunnen verlenen van een subsidie aan een pleeggezin voor de verzorging en opvoeding van een jeugdige. Vast staat dat appellant geen pleegcontract in de zin van dit artikel heeft gesloten. Voorts is, anders dan [appellant] stelt, niet gebleken van aan de Stichting toe te rekenen toezeggingen of handelingen op grond waarvan [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de gevraagde subsidie zou worden verleend. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de Stichting de subsidie terecht en op goede gronden heeft geweigerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
417.