
Jurisprudentie
BB7833
Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702284/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702284/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel (hierna: het college) aan de gemeente Sint-Michielsgestel een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van het gemeentehuis op het terrein van Viataal in de Zuidoosthoek nabij de Theerestraat en de Dommel te Sint-Michielsgestel (hierna: het perceel).
Uitspraak
200702284/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging voor Natuurbehoud en Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, en de vereniging "Burger Belang Gestel", gevestigd te Sint-Michielsgestel,
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nos. Awb 06/1261 en 06/1614 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel (hierna: het college) aan de gemeente Sint-Michielsgestel een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van het gemeentehuis op het terrein van Viataal in de Zuidoosthoek nabij de Theerestraat en de Dommel te Sint-Michielsgestel (hierna: het perceel).
Bij afzonderlijke besluiten van 3 maart 2006 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2007, verzonden op 19 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de door appellanten daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief die bij de Raad van State is ingekomen op 30 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan het college toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de vereniging voor Natuurbehoud en Milieubeheer in Midden- en Noord-Oost Brabant, en J.J. van Hoeckel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Pommer, burgemeester van de gemeente, en ing. R.G.M. Louwes en drs. J.P.M. Roozen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Theereheide" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke doeleinden/Instituut voor Doven (IvD)".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Maatschappelijke doeleinden/Instituut voor doven (IvD), bestemd voor:
a. sociaal-culturele voorzieningen;
b. onderwijsvoorzieningen;
c. medische voorzieningen;
d. voorzieningen ten behoeve van het wonen voor zover passende binnen het kader van de sub a t/m c vermelde doeleinden.
De bouw van een gemeentehuis op het perceel is in strijd met die bestemming. Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de hem gedelegeerde bevoegdheid van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Zij vinden dat het college ten onrechte de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft betrokken bij de beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing. Voorts heeft de rechtbank volgens appellanten miskend dat bebouwing van het perceel in strijd is met de Structuurvisie 1999-2015, nu het perceel is gelegen in de ruimte buiten de voor de kern Sint-Michielsgestel kenmerkende vlinderstructuur, waar bebouwing uit landschappelijk en ecologisch oogpunt volgens die visie niet wenselijk is. Bovendien is het bestemmingsplan sterk verouderd, zodat huns inziens uitgegaan moet worden van de bebouwingsmogelijkheden die worden toegestaan in de Structuurvisie. Volgens appellanten heeft de rechtbank voorts miskend dat onvoldoende rekening is gehouden met archeologische waarden op het perceel.
2.2.1. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is vervat in de notitie "Sint-Michielsgestel gemeentehuis, ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, eerste lid, van de WRO" van 5 januari 2005. In deze notitie wordt een relatie gelegd tussen het geldende bestemmingsplan en de omvang en de aard van de inbreuk die het project hierop maakt. Er wordt op gewezen dat het project in overeenstemming is met de Nota Ruimte, waarin het nationaal ruimtelijk beleid is vastgesteld tot 2020, en met het Streekplan Noord-Brabant 2002.
2.2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de, WRO kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling worden verleend van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen het toekomstige bestemmingsplan van het betreffende gebied.
2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2002 in zaak no. 200201760/1 (Gst. 2003, 7182, 51), kunnen aan de ruimtelijke onderbouwing van een project minder zware eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk van dat project op het bestaande planologische regime geringer is.
2.2.4. Voor het gebied waarin het project is gelegen is geen structuurplan vastgesteld. In de ruimtelijke onderbouwing is daarom terecht ingegaan op bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan voor het perceel biedt. Gezien die bebouwingsmogelijkheden is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bouwplan slechts een geringe inbreuk maakt op het ter plaatse geldende planologische regime. De nieuwbouw van het gemeentehuis is voorzien binnen het in het bestemmingsplan geldende bouwvlak en het bouwvolume is in overeenstemming met de bouwvoorschriften van het plan. De functie van het gemeentehuis wijkt voorts niet zodanig af van de in artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften gegeven doeleindenomschrijving, dat de ruimtelijke onderbouwing daarvoor een uitvoerige motivering zou moeten bevatten. Aan de Structuurvisie 1999-2005 komt in dit verband niet die betekenis toe die appellanten daaraan wensen te geven. Op het perceel bevinden zich reeds gebouwen ten behoeve van het Doveninstituut Viataal en uit de structuurvisie kan worden afgeleid dat "buiten de vlinder" met name woningbouw niet wenselijk is.
In het inventariserend archeologisch onderzoek verricht door Archeologisch Adviesbureau RAAP kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing in dit opzicht tekortschiet.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld.
2.3. Appellanten betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de keuze voor het terrein van Viataal onzorgvuldig is geweest. Zij voeren aan dat de kosten voor de bouw op dat terrein hoger liggen dan die van uitbreiding van het bestaande gemeentehuis aan het Petrus Dondersplein.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft eerst en vooral te beslissen omtrent het bouwplan zoals dit is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
17-430.