Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7819

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702866/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) geweigerd aan appellanten bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van 4 windturbines ten noorden van de A.C. de Graafweg te Opmeer, op de percelen kadastraal bekend gemeente Opmeer, sectie […], nummers […]. Het college heeft voorts geweigerd toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4, drieëntwintigste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Hoogwoud" (hierna: het bestemmingsplan) en tevens geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.


Uitspraak

200702866/1. Datum uitspraak: 14 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 06/1308 van de rechtbank Alkmaar van 13 maart 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Opmeer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) geweigerd aan appellanten bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van 4 windturbines ten noorden van de A.C. de Graafweg te Opmeer, op de percelen kadastraal bekend gemeente Opmeer, sectie […], nummers […]. Het college heeft voorts geweigerd toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4, drieëntwintigste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Hoogwoud" (hierna: het bestemmingsplan) en tevens geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 maart 2007, verzonden op 15 maart 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 20 september 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant B] en van het college. Deze stukken zijn telkens aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2007, waar [appellant A] en [appellant C], in persoon en bijgestaan door drs. S. Bakker, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hoogwoud" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "wijzigingsbevoegdheid windmolenpark" rust. 2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de bestemming van de gronden te wijzigen en ten onrechte geen vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan heeft verleend. Het bouwplan is in overeenstemming met het Windplan West-Friesland (hierna: het windplan), waarin dertien West-Friese gemeenten locaties voor windenergie hebben aangewezen, en dat door de raad van de gemeente Opmeer (hierna: de raad) voor het grondgebied van de gemeente Opmeer op 16 december 2004 is vastgesteld, aldus appellanten. Appellanten betogen voorts dat door het vaststellen van het windplan bij hen het vertrouwen is gewekt dat zij op de in het bouwplan aangegeven locatie windturbines mochten oprichten. 2.2.1.    De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de weigering van het college om medewerking te verlenen aan het bouwplan kennelijk onredelijk is. Het door appellanten gedane beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarin geen verandering brengen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad bij het door appellanten genoemde besluit van 16 december 2004 het windplan slechts voor kennisgeving heeft aangenomen. Daaraan valt niet het gerechtvaardigde vertrouwen te ontlenen dat het college de op 20 maart 2005 ingediende bouwaanvraag zou honoreren. De Afdeling is voorts niet gebleken dat de raad, zoals appellanten hebben betoogd, in weerwil van de bewoordingen van het op 16 december 2004, op voorstel van het college, genomen besluit, bij die gelegenheid in feite wel heeft ingestemd met het windplan. Het besluit van de raad van 21 juli 2005 tot onthouding van goedkeuring aan het windplan bevestigt dat de raad eerst toen omtrent het windplan heeft beslist. 2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk     w.g. Klein Nulent Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007 218-488.