Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7815

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702483/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200702483/1. Datum uitspraak: 14 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Bouwmarkt Surhuisterveen", gevestigd te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1306 van de rechtbank Leeuwarden van 27 februari 2007 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 20 juli 2005 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel. Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 19 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en mr. D.M. Schreuders, en bijgestaan door mr. drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.H. Zuur, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.M. Jansen, advocaat te Peize. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan voorziet in de oprichting van een bedrijfsgebouw, waarin worden ondergebracht een foeragehandel met een oppervlakte van ongeveer 1000 m2, een Fixet Agricenter ten behoeve van de verkoop van agri-, dier- en tuinartikelen met een oppervlakte van eveneens ongeveer 1000 m2 en een Fixet bouwmarkt ten behoeve van de verkoop van doe-het-zelfartikelen met een oppervlakte van ongeveer 850 m2. 2.2.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is geschonden, omdat zij voorafgaand aan de beslissing op bezwaar niet is gehoord over de van die beslissing deel uitmakende, eerst na de hoorzitting van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften door [vergunninghouder] ingediende gewijzigde bouwtekening van 30 januari 2006. 2.2.1.    Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. 2.2.2.    Het betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat voor het college aanleiding had moeten bestaan appellante in de gelegenheid te stellen te worden gehoord over voormelde bouwtekening, nu de daarop weergegeven, als bindend bedoelde, bedrijfsindeling aanmerkelijk verschilt van de indeling zoals die oorspronkelijk is vergund en er aldus feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in voormeld artikel. Het besluit van 11 april 2006 is derhalve in strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen. Dit besluit en de aangevallen uitspraak komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal niettemin overgaan tot inhoudelijke beoordeling van het geschil. 2.3.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Surhuisterveen Bedrijventerrein Kommizebosk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "bedrijven categorie 1, 2 en 3 met zone 50 m".    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de bij deze voorschriften behorende Staat van Bedrijven onder de categorie 1, 2 en 3 met zone 50 m. In de bestemming is detailhandel begrepen in de vorm van: 1. productiegebonden detailhandel; 2. de detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening.    Ingevolge artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen met een beperkt regionale functie en detailhandel in goederen, waarvan de verkoop in woon- en winkelgebieden ongewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder t, van de planvoorschriften wordt onder detailhandel in volumineuze goederen verstaan detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair; bouwmarkten en meubelcentra worden hiertoe niet gerekend.     2.4.    Niet in geschil is dat het bouwplan voor wat betreft de daarin voorziene bouwmarkt met het bestemmingsplan in strijd is. Teneinde vergunningverlening voor het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend. 2.5.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet heeft kunnen verlenen, omdat de bouwmarkt geen ondergeschikt deel uitmaakt van het bouwplan. Zij voert daartoe aan dat gelet op de overlap in de assortimenten geen onderscheid valt te maken tussen de bedrijfsonderdelen Fixet Agricenter en Fixet bouwmarkt, zodat die bedrijfsonderdelen tezamen in feite een bouwmarkt vormen. 2.5.1.    Het college heeft zich in de voor het bouwplan opgestelde ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat aan het bouwplan medewerking kan worden verleend, omdat het gaat om een combinatie van bedrijven, waarvan op grond van het bestemmingsplan de foeragehandel bij recht is toegestaan en het agricenter met toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften kan worden toegestaan, terwijl de bouwmarkt aan die activiteiten ondergeschikt is. Daarnaast heeft het college in de ruimtelijke onderbouwing betrokken dat het bedrijf van [vergunninghouder] thans planologisch op een ongelukkige plaats is gevestigd en er geen milieuhygiënische en verkeerstechnische beletselen bestaan tegen realisering van het bouwplan. Dit laatste wordt door appellante niet bestreden. 2.5.2.    Niet in geschil is dat de foeragehandel in het bestemmingsplan bij recht is toegestaan. Voorts moet worden vastgesteld dat in het agricenter hoofdzakelijk verkoop van landbouwgerelateerde artikelen is voorzien. Het agricenter kan dan ook worden aangemerkt als detailhandel in volumineuze goederen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder t, van de planvoorschriften, waarvoor op grond van artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften vrijstelling kan worden verleend. Een belangrijk deel van de in het bouwplan voorziene bedrijfsonderdelen past aldus in het bestemmingsplan. Niet is gebleken van overwegende planologische bezwaren tegen de vestiging van het bedrijfsonderdeel dat betrekking heeft op de bouwmarkt. [vergunninghouder] heeft ter zitting toegelicht dat de vrijstelling voor de verkoop van doe-het-zelfartikelen zal worden uitgevoerd overeenkomstig de, op zichzelf voldoende duidelijke, bouwtekening van 30 januari 2006. De voorziene verkoopoppervlakte is hierin beperkt tot 850 m2. Het college heeft te kennen gegeven bij een eventuele overschrijding van deze oppervlakte handhavend op te zullen treden. Anders dan appellante aanvoert, is hiermee voldoende gewaarborgd dat het verkoopgedeelte dat betrekking heeft op de bouwmarkt beperkt zal blijven tot de beoogde 850 m2. Indien van overschrijding sprake zal zijn en daartegen onverhoopt niet wordt opgetreden, dan kan dat onderwerp zijn van een aparte procedure. 2.5.3.    Onder voormelde omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing toereikend is voor het kunnen verlenen van de vrijstelling. Het betoog faalt. 2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van 11 april 2006 gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.    Nu appellante de bouwtekening in beroep en in hoger beroep aan de orde heeft kunnen stellen en, gelet op het hiervoor overwogene, de conclusie is dat het college in redelijkheid voor het bouwplan vrijstelling heeft kunnen verlenen, ziet de Afdeling onder die omstandigheden aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 februari 2007 in zaak no. AWB 06/1306; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen van 11 april 2006, kenmerk 0501147; V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.370,40 (zegge: dertienhonderzeventig euro en veertig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Achtkarspelen aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VII.    gelast dat de gemeente Achtkarspelen aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 495,00 euro (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Polak     w.g. Klein Nulent Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007 218-530.