
Jurisprudentie
BB7786
Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701927/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701927/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van het pand aan de Drogendijk 33 te Spijkenisse (hierna: het pand) ten behoeve van opslag en distributie door TPG Post en PCM en verhuur van ruimte aan FNV.
Uitspraak
200701927/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Scouting Hartelgroep Beheer", gevestigd te Spijkenisse,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 06/3157 van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van het pand aan de Drogendijk 33 te Spijkenisse (hierna: het pand) ten behoeve van opslag en distributie door TPG Post en PCM en verhuur van ruimte aan FNV.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 26 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het college is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [bestuurslid], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E. Radenborg-den Heijer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het gedeelte van het perceel waar het pand zich bevindt rust ingevolge het bestemmingsplan "Maaswijk herziening 1997" de bestemming "Stedelijk groen". Het gebruik van het pand ten behoeve van opslag en distributie door TPG Post en PCM en verhuur van ruimte aan FNV is daarmee in strijd.
2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 komt daarvoor in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m².
2.3. Appellante heeft destijds haar behuizing op verzoek van het college verlaten en is naar het pand verhuisd. Aan haar is vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor onderscheidenlijk het oprichten en gebruik van het pand ten behoeve van scouting en gebruik van het pand voor kinderopvang.
2.4. Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de activiteiten van TPG Post, PCM en FNV ten onrechte als bedrijfsmatig heeft aangemerkt en in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren hiervoor krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen, nu deze activiteiten, evenzeer als de toegelaten kinderopvang, een breed maatschappelijk doel dienen.
2.4.1. Dat betoog faalt. Het college heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdere uitbreiding van het gebruik van het perceel in strijd met de bestemming onwenselijk is. Onder die omstandigheden kan het door appellante aangevoerde, daargelaten of het college de activiteiten van TPG Post, PCM en FNV terecht als bedrijfsmatig heeft aangemerkt, niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank in het in beroep aangevoerde ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college de vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren en die weigering niet voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.
2.5. Voorts heeft de rechtbank volgens appellante miskend dat zij er, gelet op de door haar en het college in 1997 ondertekende intentieverklaring die is opgesteld in het kader van de verhuizing van appellante naar het pand en een memo van een ambtenaar van de gemeente van 24 september 2004, op mocht vertrouwen dat het college de verzochte vrijstelling zou verlenen.
2.5.1. Ook dat betoog faalt. In de memo is vermeld dat aan appellante is meegedeeld dat een tijdelijke stalling van enkele postzakken, indien het geen omvangrijke operatie betreft, in principe mogelijk is, terwijl in de intentieverklaring ter zake van het gebruik uitsluitend is vermeld dat appellante het pand zal inrichten en primair zal gebruiken voor haar scoutingactiviteiten. Uit deze stukken blijkt niet van concrete toezeggingen namens het college aan appellante, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college de verzochte vrijstelling zou verlenen.
2.6. De klacht van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het betoog dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden kan evenmin leiden tot het daarmee beoogde doel. Met de stelling dat van algemene bekendheid is dat in woonwijken opslag en distributie van kranten en post plaatsvindt heeft appellante geen met dat van haar op één lijn te stellen geval gesteld, waarin het college betrokkene wel door het verlenen van vrijstelling tegemoet is gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
47-506.