Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7785

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701411/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 28 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) appellant meegedeeld dat hem van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Bergen (hierna: het perceel).


Uitspraak

200701411/1. Datum uitspraak: 14 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. WW44 05/2291 van de rechtbank Alkmaar van 26 januari 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Bergen. 1.    Procesverloop Bij brief van 28 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) appellant meegedeeld dat hem van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Bergen (hierna: het perceel). Bij besluit van 17 augustus 2005 heeft het college het tegen de bouwvergunning door de Stichting Mr. Frits Zeiler, voorheen Vereniging Nieuw Bergen (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de van rechtswege verleende bouwvergunning herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd. Bij uitspraak van 26 januari 2007, verzonden op 30 januari 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 februari 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De stichting heeft bij brief van 16 april 2007 een reactie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw en het college vertegenwoordigd door mr. J.J. Hiemsta, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stichting, vertegenwoordigd door ir. P.A.H. Hoogcarspel. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan voorziet in een erfafscheiding met een hoogte van 1,8 m aan de voorzijde van het perceel. Het college heeft de bouwvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening gemeente Bergen 2004 en met redelijke eisen van welstand. 2.2.    Ten aanzien van de weigering om ontheffing van de bouwverordening te verlenen heeft appellant uitsluitend verwezen naar zijn beroepschrift. Hetgeen hij daarin ten aanzien van voornoemde weigering naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank op goede gronden verworpen. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de weigering van de bouwvergunning niet had mogen baseren op het negatieve advies van 23 mei 2005 van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de welstandscommissie). Appellant voert daartoe aan dat de welstandscommissie de erfafscheiding ten onrechte niet enkel aan de sneltoetscriteria uit de welstandsnota heeft getoetst, waardoor de vormgeving ten onrechte bij de beoordeling is betrokken. 2.3.1.    Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij appellant een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen.        Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Naast de sneltoetscriteria is de erfafscheiding tevens getoetst aan het gebiedsgerichte beoordelingskader voor de Noordelijke Uitbreiding te Bergen, A10, omdat in het vierde sneltoetscriterium in het onderdeel "erf- en perceelafscheidingen" van de welstandsnota daarnaar wordt verwezen. Anders dan appellant kennelijk veronderstelt maakt dit derhalve deel uit van de sneltoetscriteria. In het gebiedsgerichte beoordelingskader wordt vermeld dat het gebied vorm en uitstraling krijgt door het groene karakter van de privétuinen en wordt belang toegekend aan behoud van het groene karakter van de wijk. De welstandscommissie kon dan ook de vormgeving van de erfafscheiding bij haar advies betrekken. De omstandigheid dat de kleurstelling van de erfafscheiding kan worden aangepast maakt dat niet anders, reeds omdat het negatieve advies van de welstandscommissie niet alleen verband houdt met de kleurstelling.    Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank is terecht niet tot een ander oordeel gekomen.    Ook hetgeen appellant voor het overige naar voren heeft gebracht ten aanzien van het advies van de welstandscommissie, had de rechtbank niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Het betoog faalt.     2.4.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat indien het college de weigering van de bouwvergunning in stand laat, het de kosten van de reeds geplaatste erfafscheiding dient te vergoeden. Nu de bouwvergunning reeds op grond van artikel 44, eerste lid, onder b en onder d, van de Woningwet moest worden geweigerd wegens strijd met de bouwverordening en redelijke eisen van welstand kunnen de door appellant gestelde onnodig gemaakte kosten in deze procedure niet aan de orde komen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Roemers     w.g. Soede Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007 270-560.