
Jurisprudentie
BB7783
Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701264/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701264/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft appellant (hierna: het college) onder oplegging van een dwangsom [wederpartij] gelast de terreinafscheiding (hierna: het hekwerk) op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Uitspraak
200701264/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/318 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 januari 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft appellant (hierna: het college) onder oplegging van een dwangsom [wederpartij] gelast de terreinafscheiding (hierna: het hekwerk) op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 9 januari 2006 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2007, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 maart 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.B. Verhoeven, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. D. Schilstra, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hekwerk is een zogenoemd Heras-hekwerk. Het hekwerk heeft een hoogte van 1,5 m en een lengte van ongeveer 400 m.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Het hekwerk is gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het hekwerk is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1999". Op het perceel rust de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Op gronden met deze bestemming is bebouwing met een hekwerk als het onderhavige niet toegestaan. Niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat alleen onder bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van handhavend optreden. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat het college rekening heeft gehouden met de vraag in hoeverre een hekwerk van 1,5 m hoog meer afbreuk doet aan de landschaps- en ecologische belangen dan eenzelfde bouwvergunningsvrij hekwerk van 1 m hoog. Het college voert daartoe aan dat de hoogte van het hekwerk de toegestane bouwvergunningsvrije hoogte van 1 m niet in geringe mate overschrijdt. Voorts voert het college aan dat niet alleen een open doortocht voor dieren gewaarborgd dient te worden,maar ook het behoud van de landschappelijke waarden.
2.5.1. Dit betoog slaagt. De mate waarin het hekwerk de bouwvergunningsvrije hoogte van 1 m overschrijdt, is niet van geringe ernst, aangezien deze overschrijding de helft van deze toegestane hoogte bedraagt over een lengte van 400 m.
Voorts heeft het college bij het besluit op bezwaar overwogen dat dit hekwerk van 400 m lang en 1,5 m hoog een aantasting is van de landschappelijke waarde van het gebied ten zuiden van Herpen, dat gekenmerkt wordt door een half-open kleinschalig karakter. Het hekwerk heeft volgens het college ruimtelijk gezien een afschermend en afsluitend effect op het gebied. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang dat is gediend met handhavend optreden bij het achterwege blijven daarvan niet wordt aangetast.
Het belang dat [wederpartij] heeft bij het hekwerk, het voorkomen van uitbraak van zijn paarden, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhavend optreden zou moeten worden afgezien, nog daargelaten of daartoe niet met een hekwerk van 1 m hoog zou kunnen worden volstaan. Dat het college een hekwerk van 1,5 m hoog dat de landschappelijke waarden niet aantast mogelijk wel aanvaardbaar acht, is evenmin een bijzondere omstandigheid nu een dergelijk hekwerk thans niet ter beoordeling staat. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van het hekwerk in dit geval niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingesteld beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 januari 2007 in zaak no. AWB 06/318;
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
270-560.