Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7752

Datum uitspraak2007-08-21
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700364-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld wegens handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De verdediging heeft in onderhavige zaak onder andere gesteld dat de wurgstok en het aanstekerpistool geen wapens zijn, als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Dit verweer is door de rechtbank verworpen. De rechtbank is verder in onderhavige zaak van oordeel dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden en vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder verdragschending zou hebben opgelegd


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700364-07 Datum uitspraak: 21 augustus 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortedatum en plaats verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen: - een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, terwijl het lemmet meer dan een snijkant had, en/of - een wapen van categorie I, onder 3, te weten (een) wurgstok(ken) en/of - een wapen van categorie I, onder 7, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat dit voor bedreiging en/of afdreiging geschikt was, namelijk een aanstekerpistool, voorhanden heeft gehad; 2. hij op of omstreeks 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen: - een wapen van categorie II, onder 3, te weten een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd en/of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is, namelijk een ingekort enkelloops hagelgeweer en/of - een wapen van categorie II, onder 5, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, namelijk een stroomstootwapen van onbekend merk en model en/of - munitie van categorie III, te weten 21 hagelpatronen, kaliber 12 en/of 5 (zogenaamde) brenneke-patronen, kaliber 12, voorhanden heeft gehad; 3. hij op of omstreeks 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen een (stalen) wapenstok, zijnde een wapen van de categorie IV als bedoeld in de Wet wapens en munitie, heeft gedragen en wel op de openbare weg, te weten de Schaesbergerweg in de gemeente Heerlen. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op of omstreeks 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen: - een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, terwijl het lemmet meer dan een snijkant had, en/of - een wapen van categorie I, onder 3, te weten een wurgstok en/of - een wapen van categorie I, onder 7, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat dit voor bedreiging en afdreiging geschikt was, namelijk een aanstekerpistool, voorhanden heeft gehad; 2. hij omstreeks 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen: - een wapen van categorie II, onder 3, te weten een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd en/of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is, namelijk een ingekort enkelloops hagelgeweer en - munitie van categorie III, te weten 21 hagelpatronen, kaliber 12 en 5 brenneke-patronen, kaliber 12, voorhanden heeft gehad; 3. hij op 6 juli 2005 in de gemeente Heerlen een stalen wapenstok, zijnde een wapen van de categorie IV als bedoeld in de Wet wapens en munitie, heeft gedragen en wel op de openbare weg, te weten de Schaesbergerweg in de gemeente Heerlen. Overweging ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde De verdediging heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 voor wat betreft de wurgstok en het aanstekerpistool en van feit 2 voor wat betreft het ingekort enkelloops hagelgeweer. Met betrekking tot de wurgstok is de verdediging van mening dat dit geen wapen is, als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Het is een door de verdachte zelf gemaakt instrument met een draadlengte van 120 centimeter. Een draad van een dergelijke lengte is naar het oordeel van de verdediging te lang om te kunnen dienen als wurginstrument. Ook het aanstekerpistool is volgens de verdediging geen wapen als bedoeld in de WWM, aangezien dit niet een zodanige gelijkenis met een vuurwapen vertoond, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Het betreffende voorwerp is slechts 12 centimeter lang en op het voorwerp staat duidelijk zichtbaar het woord “lighter” vermeld. Hierdoor is voldoende duidelijk dat het niet om een wapen gaat. Het enkele feit dat er kennelijk een vuurwapen van dezelfde afmeting bestaat dat op het aanstekerpistool lijkt doet hier niet aan af, aldus de raadsman. Met betrekking tot het ingekort enkelloops hagelgeweer heeft de raadsman aangevoerd dat onderdeel van de categoriebepaling kennelijk is geweest, dat er een holster bij het wapen hoort. Indien het geweer in deze holster is geplaatst is het wapen bij het dragen minder zichtbaar. Volgens de raadsman is deze ‘holster’ echter niet bedoeld of gebruikt om het geweer in te dragen, maar werd deze door de verdachte op het werk gebruikt voor het opbergen van een GSM. Om die reden kan niet worden bewezen dat het geweer zodanig is vervaardigd dat daarmee de aanvalskracht is verhoogd of het dragen minder zichtbaar is geworden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de foto’s en de daarbij geplaatste meetlat blijkt dat de draad van de wurgstok beduidend korter is dan 120 centimeter. Hiermee is de wurgstok naar het oordeel van de rechtbank een effectief wapen dat voldoet aan de daaromtrent in de WWM gestelde criteria. Met betrekking tot het aanstekergeweer is de rechtbank van oordeel dat dit voldoet aan de omschrijving dat het een voorwerp betreft, dat zodanig op een wapen gelijkt dat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt is. De rechtbank stoelt dit oordeel op het rapport van de technische recherche en maakt de conclusie die de technische recherche heeft getrokken tot de hare. Het wapen vertoont een sprekende gelijkenis met een echt wapen. De vermelding ‘lighter’ doet hier niet aan af. Ten aanzien van het ingekort enkelloops hagelgeweer overweegt de rechtbank tenslotte dat het, anders dan de raadsman impliceert, niet het holster is dat het wapen maakt tot een wapen dat zodanig is vervaardigd of gewijzigd dat het dragen hiervan minder zichtbaar is. Deze verminderde zichtbaarheid volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit het enkele feit dat het wapen een verkorte loop en kolf heeft. Ook dit wapen voldoet derhalve aan de eisen van de WWM. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verweer verwerpen en is zij van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt met betrekking tot het stroomstootwapen, zoals onder 2 ten laste is gelegd, dat niet is vastgesteld dat dit wapen geschikt was om personen weerloos te maken en/of pijn toe te brengen. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 1: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd; Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie; Feit 3: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie met betrekking tot feit 3 gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis. De raadsman heeft met betrekking tot het vlindermes, de wapenstok en de munitie aangevoerd zich, voor wat betreft een bewezenverklaring, te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De overige feiten kunnen naar de mening van de raadsman niet bewezen worden. Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank dient te volstaan met een schuldig verklaring zonder oplegging van straf. De raadsman heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bedoelde recht op een openbare behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Volgens de verdediging is sprake van een schending, aangezien het hier om een betrekkelijk eenvoudige zaak gaat, terwijl het openbaar ministerie pas na ruim 25 maanden tot vervolging is over gegaan. Deze schending dient te worden verdisconteerd in de strafmaat. Ten tweede heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in 2006 door het ‘Landgericht Aachen’ ter zake van een ander, in Duitsland begaan, strafbaar feit is veroordeeld. Bij de behandeling van deze zaak heeft het Duitse gerecht echter tevens kennis genomen van de onderhavige feiten. Volgens de verdediging is bij de strafoplegging in het bedoelde Duitse vonnis eveneens in aanzienlijke mate rekening met deze feiten gehouden. Ook hiermee dient de rechtbank bij een eventuele strafoplegging rekening te houden. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 6 juli 2005, zijnde de dag dat verdachte door de politie is aangehouden op verdenking van de Algemene Politie Verordening van de gemeente Heerlen, tevens zijnde de dag dat bij hem diverse wapens zijn gevonden waarvan het bezit verboden is. Gelet op het feit dat verdachte pas op 9 juli 2007 weer bericht over deze zaak kreeg in de vorm van een dagvaarding en een oproeping ter terechtzitting te verschijnen, welke terechtzitting uiteindelijk op 7 augustus 2007 heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hiermee geschonden. Door de Officier van Justitie is in dit kader nog naar voren gebracht dat de vervolging in Nederland was uitgesteld in afwachting van de uitkomst van de vervolging in Duitsland, aan welk land de verdachte zou worden overgeleverd. Deze overlevering is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval echter geen rechtvaardiging voor de lange duur van de vervolging, aanzien het openbaar ministerie er ook voor had kunnen kiezen de verdachte eerst in Nederland te berechten. Bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting enerzijds en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, zou een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie hier geen passende reactie vormen. Daar staat tegenover dat de rechtbank ook de suggestie van de verdediging om af te zien strafoplegging geen passende reactie vormt. De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding wel aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd. Het feit dat een Duits gerecht reeds kennis heeft genomen van de onderhavige feiten is naar het oordeel van de rechtbank geen reden tot strafvermindering, te meer niet nu de straf die in het Duitse vonnis is opgelegd ziet op een ander te beschermen belang dan het onderhavige. De rechtbank zal hier derhalve bij de straftoemeting geen rekening mee houden. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen nog het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van een Computer, Compaq Pressaro, inclusief usb-stick, aan de verdachte. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde onder 1 en 2 tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf voor de duur van 240 uren; - beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 200,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen; - gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomene, te weten: 2005089042 13 1 Computer, COMPAQ PRESSARO, inclusief usb-stick. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 21 augustus 2007, zijnde mr. M.C.A.E. van Binnebeke buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen