Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7751

Datum uitspraak2007-11-13
Datum gepubliceerd2007-11-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5239 WWB, 06/5240 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tijdstip terugvordering WAO-uitkering. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend.


Uitspraak

06/5239 WWB 06/5240 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], appellant en [Appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2006, 06/697 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellanten en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College) Datum uitspraak: 13 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellanten heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 2 oktober 2007, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Appellanten zijn met elkaar gehuwd. Aan appellant is destijds een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikheidsverzekering (WAO) toegekend. Van 6 december 2004 tot 5 april 2005 is appellant gedetineerd geweest. Appellante heeft op 10 december 2004 een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het College die aanvraag buiten behandeling gesteld. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het UWV de uitkering ingevolge de WAO over de periode van 6 januari 2005 tot en met 31 maart 2005 van appellant teruggevorderd. Appellanten hebben vervolgens op 6 september 2005 een aanvraag om bijstand ingediend met betrekking tot de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005. Bij besluit van 9 december 2005 heeft het College die aanvraag afgewezen. Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 maart 2006 ongegrond verklaard. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), stelt het College het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het College is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, tweede lid, van de WWB bij de Centrale organisatie werk en inkomen heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dit betekent dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding heeft plaatsgevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad deelt het in de aangevallen uitspraak weergegeven oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de door appellant over de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005 ontvangen uitkering ingevolge de WAO naderhand van hem is teruggevorderd, niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die tot toekenning van bijstand over die periode moet leiden. De naderhand ontstane verplichting tot terugbetaling van die uitkering laat immers onverlet dat appellanten in het betrokken tijdvak over voldoende middelen hebben beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Het oordeel van de rechtbank is geheel in overeenstemming met de ter zake geldende vaste rechtspraak en de Raad maakt dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dan ook tot de zijne. In hetgeen appellanten in hoger beroep schriftelijk hebben aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gezien om daarover in dit geval anders te oordelen. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het College aan appellanten over de periode van 6 januari 2005 tot 5 april 2005 terecht geen bijstand heeft toegekend, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G. van der Wiel en C.J. Borman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) W. Altenaar. IJ