Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7721

Datum uitspraak2007-10-12
Datum gepubliceerd2007-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 06/1441
Statusgepubliceerd


Indicatie

belastingrecht, heffingen lagere overheden, reinigingsrecht belanghebbende heeft geen bemoeienis met het op haar adres gevestigde bedrijf, derhalve is zij niet belastingplichtig voor het reinigingsrecht, geen grond voor invordering door het belasten van de particuliere energieaansluiting.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 06/1441 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [XXX], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen De heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, verweerder, gemachtigde: W.J.H. Middelbeek, manager Financiële en economische Zaken bij Netwerk NV te Dordrecht. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij schrijven van 14 augustus 2006, gezonden naar het adres [Y] te [woonplaats], is de heer [ZZZ] door verweerder geïnformeerd dat aan hem, indien hij niet in het bezit is van een geldig afvalcontract dan wel om een andere geldige reden vrijgesteld dient te worden van het betalen van reinigingsrecht, via de maandelijkse voorschotnota's van Eneco een voorlopige aanslag reinigingsrecht zal worden opgelegd. Op 3 oktober 2006 is mevrouw [XXX], eiseres, door de manager Klantenservice van Eneco op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van een bedrag van € 62,- per maand voor de voorlopige aanslag reinigingsrecht met ingang van 1 juli 2006. Hiertegen heeft eiseres bij brief van 11 oktober 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 november 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De zaak is op 5 juni 2007 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. De rechtbank heeft de zaak bij beslissing van 13 juni 2007 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn bevindingen naar aanleiding van nader onderzoek op de door eiseres ter zitting overgelegde nieuwe gegevens aan het dossier toe te voegen. De zaak is op 12 september 2007 opnieuw ter zitting behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, vergezeld van haar dochter [AAA] en haar zoon [ZZZ]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is voor verweerder verschenen mevrouw G.A.Cheret. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 229 van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge artikel 2 van de Verordening reinigingsrecht 2006 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam 'reinigingsrecht' van bedrijven een recht geheven voor de dienst die door de gemeente aan die bedrijven wordt verleend ten aanzien van de inzameling en verwerking van bedrijfsafvalstoffen. Het recht wordt geheven van het bedrijf op wiens aanvraag dan wel ten behoeve waarvan de inzameling en verwerking van de afvalstoffen geschiedt. 2.2 De bestreden uitspraak strekt tot handhaving van het primaire besluit. Verweerder betoogt - kort gezegd - dat hij uit de informatie van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) opmaakt dat eiseres op het adres [Y] bedrijfsafval aanbiedt. Blijkens zijn toelichting in het verweerschrift kan verweerder zich niet verenigen met de lezing van eiseres dat zij samen met haar dochter op het adres woont en dat er feitelijk geen bedrijf is gevestigd. Verweerder acht het, gegeven de informatie van de KvK, zeer aannemelijk dat eiseres in enige mate papier afval produceert, zoals enveloppen, printpapier e.d., welke component ook als bedrijfsafval moet worden aangemerkt. 2.3 Eiseres kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij ten onrechte in de heffing van het reinigingsrecht is betrokken nu zij geen bedrijf heeft en níet staat ingeschreven in de KvK zodat zij geen bedrijfsafval produceert. 2.4 De rechtbank overweegt het volgende. Blijkens het hiervoor opgenomen wettelijke kader heft de gemeente onder de naam 'reinigingsrecht' een recht van bedrijven voor de dienst die door verweerder aan die bedrijven wordt verleend ten aanzien van de inzameling en verwerking van bedrijfsafvalstoffen. Volgens artikel 1, aanhef en onder c van de Verordening wordt voor de toepassing van de Verordening verstaan onder 'bedrijf': een natuurlijke dan wel rechtspersoon niet zijnde een particuliere huishouding. Tussen partijen is niet in geschil dat er blijkens het handelsregister van de KvK op het adres van eiseres een onderneming is gevestigd. Het betreft een eenmanszaak welke gedreven wordt voor rekening van de heer [ZZZ], zijnde de zoon van eiseres. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiseres geen (bestuurs)functie heeft in de genoemde onderneming. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiseres in privé in de heffing van het reinigingsrecht is betrokken nu haar particuliere energieaansluiting maandelijks voor het daartoe bepaalde bedrag wordt belast. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten onrechte is betrokken in de heffing van het reinigingsrecht. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor opgenomen wettelijke kader volgt dat de belastingplicht voor het reinigingsrecht slechts kan ontstaan voor een bedrijf. Verweerder heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat eiseres uit dien hoofde kan worden aangesproken, integendeel. Uit het door verweerder overgelegde uittreksel uit het handelsregister blijkt veeleer dat eiseres geen bemoeienis heeft met dat bedrijf. Zulks leidt ertoe dat voor de invordering van het reinigingsrecht als in het onderhavige geval, door het belasten van de particuliere energieaansluiting van eiseres, geen grond kan worden gevonden in de Verordening. De omstandigheid, zoals door verweerder ter zitting toegelicht, dat de feitelijke uitvoerder van de heffing (Eneco) deze heffing relateert aan 'aansluitingen' zodat, nu het bedrijf geen aansluiting heeft op het bedoelde adres, de aansluiting van de bewoonster in privé wordt belast, doet aan het vorenstaande niet af. Een dergelijke 'feitelijke' omstandigheid is in het kader van de heffing van belastingen niet relevant. Onder verwijzing naar het voorgaande overweegt de rechtbank ten overvloede dat de wijze waarop verweerder de heffing feitelijk gestalte geeft een keuze is. Het is aan verweerder er voor te zorgen dat in het gehanteerde systeem van heffing de (on)mogelijkheden zoals deze volgen uit de ter zake doende wet- en regelgeving niet ondergeschikt worden gemaakt aan het gekozen systeem. Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden uitspraak komt in aanmerking voor vernietiging. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak van 20 oktober 2006; - verklaart het bezwaar van 11 oktober 2006 alsnog gegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - gelast dat de gemeente Dordrecht aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en mr. C.Y. de Lange, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.