Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7638

Datum uitspraak2007-11-09
Datum gepubliceerd2007-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/872 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Eerst in hoger beroep voldoende motivering.


Uitspraak

06/872 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 januari 2006, 05/689 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.Ph.M. Hogervorst, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht en producties in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 28 september 2007. Appellante is bij haar voornoemde gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. II. OVERWEGINGEN In verband met haar arbeidsbeperkingen als gevolg van chronische rugklachten, ontving appellante vanaf 18 februari 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 2 december 2002 is appellante geopereerd en is een aantal schroeven ingebracht. Appellante is op 18 juni 2004 op het spreekuur onderzocht door de verzekeringsarts R. Leboux, die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een aantal arbeidsbeperkingen voor appellante heeft opgenomen, in verband met haar rug- en gehoorklachten. Met de gangbare functies die de arbeidsdeskundige C. Spaans vervolgens heeft geselecteerd voor appellante, kan zij naar zijn mening nog een zodanig inkomen verwerven, dat zij niet als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO kan worden beschouwd. Bij het bestreden besluit van 21 februari 2005 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 15 september 2004, waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 oktober 2004 is ingetrokken, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het Uwv is afgenomen naar minder dan 15%. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, en heeft geen aanleiding gezien een nader onderzoek door een deskundige te laten verrichten. De gronden van het hoger beroep van appellant richten zich zowel op de medische als op de arbeidskundige beoordeling door het Uwv en op het oordeel van de rechtbank daarover. Appellante meent dat een nader deskundigenonderzoek naar haar arbeids-beperkingen noodzakelijk is. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante op 14 september 2007 nog een aantal producties overgelegd. Zij heeft er met name ook op aangedrongen dat haar klachten en beperkingen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De Raad overweegt als volgt. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat, een groot aantal producties overgelegd van onder meer het Audiologisch Centrum Hoensbroeck, de neuroloog J. Patijn, de neurochirurg E.M.J. Cornips, de orthopedisch chirurg A. van Ooij, de KNO arts R. Rinkel, de klinisch fysicus audioloog D.J.W.M. Scheyen en de psycholoog I. Leenders, de psychiater C. Leue en de revalidatie-arts M.D.F. van Eijsden-Besseling. Deze informatie is beoordeeld door de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker en is volgens haar rapport van 30 november 2004 aanleiding geweest om aan de eerder door de verzekeringsarts Leboux opgestelde FML enkele beperkingen toe te voegen die verband houden met de psychische klachten van appellante. In hoger beroep heeft Jonker de FML nog aangepast in verband met eerdere toelichtingen in de FML. Ter zitting is namens appellante bevestigd, dat het dossier alle voor de beoordeling van de beperkingen van appellante relevante informatie bevat. De Raad ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante heeft onderschat. Voor een nader onderzoek door een deskundige ziet de Raad geen aanleiding. De vaststelling van de beperkingen is gebaseerd op een eigen onderzoek van de verzekeringsarts Leboux, en op een nadere beoordeling van deze beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts Jonker. Gelet op de inhoud van de betreffende rapporten is naar het oordeel van de Raad sprake geweest van een zorgvuldig onderzoek, en is de bezwaarverzekeringsarts Jonker op overtuigende wijze tot een beperkte bijstelling van deze beperkingen gekomen, in het licht van de door appellante overgelegde informatie van haar artsen en de behandelende paramedici. Voor een verdere aanscherping van de beperkingen per de relevante datum in dit geding, 29 oktober 2004, ziet de Raad geen reden. Door de nadere bijstelling van de FML door de bezwaarverzekeringsarts Jonker in hoger beroep, zijn de beperkingen van appellante op voldoende en duidelijke wijze daarin opgenomen. Ook de stelling van appellante dat haar medische klachten onvoldoende in onderlinge samenhang zijn beoordeeld kan naar het oordeel van de Raad, gelet op de voldoende overtuigende beoordeling van de overgelegde medische informatie door de bezwaarverzekeringsarts, niet slagen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gebaseerd op haar geschiktheid voor een viertal functies. Deze zijn aanvankelijk geselecteerd door de arbeidsdeskundige Spaans. De bezwaararbeidsdeskundigen P.H.M. Dijks-Leentjes en J.J. van der Naald hebben vervolgens in de loop van de procedure nader gemotiveerd, waarom deze functies geschikt zijn voor appellante en hebben uitgebreid toegelicht waarom de belasting van de functies de belastbaarheid van appellante niet in relevante mate overschrijdt. De Raad acht op basis van deze rapporten afdoende gemotiveerd dat appellante deze functies moet kunnen verrichten. De Raad concludeert tot slot dat pas in hoger beroep door de aanpassing van de FML door de bezwaarverzekeringsarts Jonker en door de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald, voldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is geworden dat appellante met haar beperkingen de geselecteerde functies kan verrichten. De Raad ziet in al het vorenoverwogene aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het inleidende beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De Raad begroot deze kosten op € 644,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en € 644,- in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidende beroep tegen het besluit van 21 februari 2005 gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007. (get.) J.W. Schuttel. (get.) W.R. de Vries. MH