
Jurisprudentie
BB7578
Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3391 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3391 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Appellante heeft geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
06/3391 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 28 april 2006, 05/773 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2007. Namens appelllante is H.L. van Ommen verschenen. Het Uwv, na daartoe te zijn opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Hij heeft het Uwv schriftelijke vragen gesteld, waarop bij brief van 24 mei 2007 is gereageerd.
Bij brief van 30 mei 2007 heeft het Uwv de Raad een afschrift van zijn besluit van 30 mei 2007 toegezonden.
Bij schrijven van 26 juni 2006 (lees: 2007) heeft appellante gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven verdere behandeling ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Met het besluit van 30 mei 2007 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Dit besluit komt geheel tegemoet aan het beroep van appellante. Tussen partijen bestaat, gezien de inhoud van het besluit, geen geschil meer. Derhalve heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke kosten worden begroot op € 6,88 aan reiskosten van appellante in beroep en op € 24,08 aan reiskosten van de gemachtigde van appellante in hoger beroep, totaal derhalve € 30,96. Bij gebreke van bewijsstukken acht de Raad de gevorderde verletkosten niet toewijsbaar.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 30,96, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.D.F. de Moor.
09/10
BdH