Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7567

Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/4580
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onderzoeksplicht Uwv bij weigering van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid.
Het Uwv kan bij de toetsing van het al dan niet verwijtbare karakter van de werkloosheid slechts dan de door de kantonrechter vastgestelde feiten overnemen en een eigen onderzoek achterwege laten, als alle in het kader van die toetsing benodigde feiten uit de in de procedure bij de kantonrechter gewisselde stukken genoegzaam blijken. In het onderhavige geval heeft het Uwv het bestreden besluit, inhoudende de weigering van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid, enkel gebaseerd op de gegevens die zijn vermeld in de stukken die betrekking hebben op de ontbindingsprocedure, te weten het verzoekschrift van de werkgever, het verweerschrift van eiser en de beschikking van de kantonrechter. Het Uwv is niet in het bezit gesteld van de producties bij het verzoekschrift van de werkgever van 21 september 2004, waaronder verslagen van gesprekken tussen eiser en de werkgever en brieven van eiser en de werkgever. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv na kennisname van het onvolledige procesdossier van de ontbindingsprocedure en zonder een op de verzameling van nadere feiten met betrekking tot eisers opstelling en inspanningen ten aanzien van het herplaatsingstraject gericht onderzoek, over onvoldoende gegevens beschikte om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van verwijtbare gedragingen van eiser.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 05/4580 WW van: [Eiser], wonende te Amsterdam Zuidoost eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Schellekens, tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 20 september 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 15 augustus 2005 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 10 september 2007. 2. OVERWEGINGEN Eiser was sedert 11 juli 1988 in dienst bij de Vereniging voor christelijk hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en patiëntenzorg (hierna: de werkgever), laatstelijk in de functie van teamleider service management. Per september 2003 is een reorganisatie doorgevoerd waarbij eisers functie is komen te vervallen. Per 1 september 2003 is eiser herplaatsingskandidaat geworden. In het kader van het herplaatsingstraject zijn in de periode van september 2003 tot en met februari 2004 meerdere gesprekken gevoerd. Daarbij zijn diverse functies met eiser besproken. Ook zijn de mogelijkheden voor een outplacementtraject met eiser besproken. Eiser is uiteindelijk niet in een andere functie geplaatst. Vervolgens heeft de werkgever bij brief van 21 september 2004 de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft bij beschikking van 4 november 2004 de arbeidsovereenkomst per 1 december 2004 ontbonden en eisers verzoek om vergoeding afgewezen. Eiser heeft op 23 november 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Verweerder heeft bij besluit van 29 december 2004 eiser een WW-uitkering geweigerd, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Met het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 december 2004 gehandhaafd. Verweerder heeft gesteld dat blijkens de beschikking van de kantonrechter de werkgever meer dan voldoende heeft gedaan om eiser binnen de organisatie herplaatst te krijgen. Ook heeft de werkgever aan eiser meerdere passende functies aangeboden en heeft eiser de functie van senior medewerker schoonmaak afgewezen. De werkgever heeft een jaar lang getracht eiser te herplaatsen onder doorbetaling van eisers salaris. Daar staat bitter weinig inspanning van eiser tegenover. Eiser is verwijtbaar werkloos geworden doordat hij onnodig passief heeft meegewerkt aan de beëindiging van de dienstbetrekking. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft in beroep gesteld dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van verwijtbare werkloosheid nu verweerder zich hierbij uitsluitend heeft gebaseerd op het oordeel van de kantonrechter. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op de gegevens die zijn vermeld in de stukken die betrekking hebben op de ontbindingsprocedure, te weten het verzoekschrift van de werkgever, het verweerschrift van eiser en de beschikking van de kantonrechter. Het is de rechtbank gebleken dat verweerder niet in het bezit is gesteld van de producties bij het verzoekschrift van de werkgever van 21 september 2004, waaronder verslagen van gesprekken tussen eiser en de werkgever en brieven van eiser en de werkgever, aangezien deze stukken zich niet in het dossier bevinden. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan verweerder bij de toetsing van het al dan niet verwijtbare karakter van de werkloosheid, slechts dan de door de kantonrechter vastgestelde feiten overnemen en een eigen onderzoek achterwege laten, als alle in het kader van die toetsing benodigde feiten uit de in de procedure bij de kantonrechter gewisselde stukken genoegzaam blijken (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2006, LJN: AY7045). Dat is in de onderhavige zaak niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat de door de kantonrechter vastgestelde inspanningen van de werkgever om eiser in een andere passende functie te herplaatsen, de weinige inspanningen van eiser alsmede de weigering van eiser mee te willen werken aan een herplaatsing, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door eiser en zonder te beschikken over nadere gegevens, onvoldoende informatie geven voor beantwoording van de vraag of de door de werkgever aan zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag liggende kritiek op eiser van dien aard was dat aangenomen moet worden dat eiser, zoals verweerder heeft gesteld, onnodig passief heeft meegewerkt aan de beëindiging van zijn dienstverband. De kantonrechter heeft ter motivering van de weigering van een vergoeding weliswaar geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst mede aan eiser te wijten is, maar waar eiser de juistheid betwist van de door de kantonrechter uit de als producties bij het verzoekschrift overgelegde verslagen en brieven getrokken conclusies, kunnen deze conclusies zonder beoordeling van de onderliggende stukken niet als voldoende feitelijke grondslag voor het bestreden besluit worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder na kennisname van het onvolledige procesdossier van de ontbindingsprocedure en zonder een op de verzameling van nadere feiten met betrekking tot eisers opstelling en inspanningen ten aanzien van het herplaatsingstraject gericht onderzoek, over onvoldoende gegevens beschikte om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van verwijtbare gedragingen van eiser. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de in artikel 3:2 van de Awb vermelde onderzoeksplicht onvoldoende heeft nageleefd. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand vast op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, gemiddelde zaak; € 322,00 per punt). Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 15 augustus 2005; - bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van eiser neemt; - veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van deze rechtbank; - bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 37,00 (zegge: zevenendertig euro) aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2007 door mr. T. van Muijden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Afschrift verzonden op: DOC: B