Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7503

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2008-02-22
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers138987 en 138990
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing toelatingsverzoek WSNP. Verzoekers hebben reeds in 2003 de zogenoemde schone lei gekregen. In april 2006 heeft de rechtbank een nieuw verzoek tot toelating afgewezen wegens niet te goeder trouw ontstane schulden. Deze beslissing is in hoger beroep en cassatie overeind gebleven. Verzoekers hebben vervolgens in juli 2007 een wederom verzocht de toepassing toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Dit verzoek is wederom afgewezen, omdat de termijn van vijf jaar nog steeds niet is verstreken.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht Afdeling insolventies Zaaknummers: 138987 en 138990 vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 6 november 2007 [verzoekers], wonende te [woonplaats], VERZOEKERS, hebben op 18 juli 2007 verzoekschriften met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Ter terechtzitting van 23 oktober 2007 zijn verzoekers gehoord. Het proces verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. Gebleken is dat de wettelijke schuldsaneringsregeling reeds eerder – van 2 oktober 2001 tot en met 25 maart 2003 – op verzoekers van toepassing is geweest. Daarbij is aan verzoekers een “een schone lei” verleend. Verzoekers hebben vervolgens op 26 april 2006 een tweede verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, welke verzoeken door de rechtbank Haarlem bij vonnis van 20 juni 2006 zijn afgewezen. Bij arrest van 6 oktober 2006 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en bij arrest van 27 april 2007 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van verzoekers verworpen. In de vorige procedure heeft deze rechtbank bij vonnis van 20 juni 2006 geoordeeld dat het grootste deel van de schulden bestaat uit schulden waarvan niet aannemelijk is dat het aangaan strikt noodzakelijk was en waarvan verzoekers op het moment van aangaan wisten of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat zij niet in staat zouden zijn om deze te financieren. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de schulden, die binnen de in de jurisprudentie gehanteerde termijn van vijf jaar zijn ontstaan, niet te goeder trouw zijn ontstaan, aangezien verzoekers eerder in de schuldsaneringsregeling hebben gezeten en derhalve van hen verwacht mocht worden dat zij alert zouden zijn ten aanzien van het laten ontstaan van een nieuwe onoverbrugbare schuldenlast. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een hernieuwde toelating tot de schuldsaneringsregeling kunnen rechtvaardigen. Blijkens de in onderhavige procedure overgelegde verklaring ex artikel 285, eerste lid, Fw hebben verzoekers een totale schuld van 53.699,52. Deze schuld lag ook ten grondslag aan het tweede verzoek van verzoekers van 26 april 2006. Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat ze plotseling te maken kregen met de ziekte en een sterfgeval in de familie, waardoor ze veel kosten hebben moeten maken. Verzoekers hebben verder verklaard dat ze een fout hebben gemaakt door nieuwe schulden te laten ontstaan en dat ze het heel moeilijk hebben. De rechtbank stelt vast dat verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die tot een andere beslissing dienen te leiden dan de beslissing die deze rechtbank bij voormeld vonnis van 20 juni 2006 heeft genomen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de termijn van vijf jaar, waarbinnen de nieuwe schulden zijn ontstaan, nog steeds niet is verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een hernieuwde toelating tot de schuldsanering kunnen rechtvaardigen is ook ditmaal niet gebleken. Bovenstaande brengt met zich mee dat de verzoeken tot toepassing van de schuldsanerings-regeling met toepassing van artikel 288, tweede lid, onder a, FW zullen worden afgewezen. BESLISSING De rechtbank: - wijst de verzoeken af. Gewezen door mr. R. van der Heijden, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.