Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7460

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/965
Statusgepubliceerd


Indicatie

Waz-uitkering; inkomen uit illegale hennepkwekerij leidt terecht tot beïndiging en terugvordering uitkering. Uwv mag fiscus volgen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07/965 uitspraak van 6 november 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [eiser], wonende te Hurdegaryp, eiser, gemachtigde: mr. T.H. Pasma, advocaat te Harlingen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder, gemachtigde: A.B. Froentjes, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden. Procesverloop Bij brief van 13 maart 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 28 september 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op verzoek van eiser is als getuige gehoord [getuige], echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Motivering Sinds 1 januari 1995 ontvangt eiser een Waz-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80 %. Op 9 januari 2006 heeft de politie Fryslân een inval gedaan in het pand van het horecabedrijf waarvan eiser mede-eigenaar is. In dit pand is een illegale hennepplantage aangetroffen. Als gevolg hiervan is eiser op 24 mei 2007 door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met het telen, bewerken en verkopen van hennepplanten. Tevens heeft de rechtbank hem het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 19.065,96 ontnomen. Naar aanleiding van de inval in het bedrijf van eiser heeft de belastingdienst een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft blijkens een rapport van 19 oktober 2006 geleid tot correcties op de aangegeven inkomsten van eiser over de jaren 2004 en 2005. Daarbij is 50% van het illegaal verkregen voordeel aan eiser toegerekend. Bij besluiten van 7 december 2006 en 8 december 2006 heeft verweerder bepaald dat eiser ten aanzien van de jaren 2004 en 2005 niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de Waz, omdat hij inkomsten als zelfstandige heeft genoten uit de exploitatie van een hennepplantage. Bij besluit van 11 december 2006 heeft verweerder de onverschuldigd betaalde uitkering over de jaren 2003 tot en met 2005 ter hoogte van € 24.903,34 teruggevorderd. Daarbij heeft verweerder het advies gevolgd van de arbeidsdeskundige R. Kramer van 30 november 2006. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 7 december 2006 en 8 december 2006 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2006 heeft verweerder gegrond verklaard, in die zin dat het primaire besluit is herzien en nog slechts ziet op de jaren 2004 en 2005. Daarmee is het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 16.636,15 bruto. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 8 maart 2007. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij en zijn compagnon ieder voor 50% voordeel uit de exploitatie van de hennepkwekerij hebben genoten. Dat moet volgens eiser een aandeel van 25% zijn, omdat de echtgenotes van de compagnons moeten worden meegeteld. Het bedrijf waarvan eiser mede-eigenaar is wordt namelijk geëxploiteerd door vier commanditaire vennoten. Dat zijn eiser, zijn compagnon en hun beide echtgenotes. Dat de belastingdienst een berekening heeft gemaakt op basis van twee vennoten heeft ermee te maken dat eiser en zijn compagnon de echtgenotes emotioneel niet wilden belasten en daarom tegenover de belastingdienst hebben verklaard dat de opbrengst alleen aan hen beiden is toe te rekenen. De echtgenote van eiser heeft later echter schriftelijk verklaard dat zij ook heeft meegewerkt aan de exploitatie van de hennepkwekerij. Daaruit blijkt volgens eiser dat verweerder de toerekening van 50% van de opbrengst door de belastingdienst niet zonder meer had mogen overnemen. Voorts stelt eiser dat de fiscus is uitgegaan van een irreële opbrengst per kilo hennep, waardoor de totale opbrengst door deze dienst te hoog is vastgesteld. Door deze gegevens over te nemen is ook verweerder uitgekomen op een te hoge totaalopbrengst. Daarmee zijn de inkomsten die verweerder aan eiser heeft toegerekend veel hoger dan de werkelijke inkomsten. Ter zitting heeft eiser ten slotte betoogd dat de strafrechter ten aanzien van de jaren 2004 en 2005 tot een wederrechtelijk verkregen voordeel voor eiser is gekomen van ruim € 19.000,=, hetgeen aanmerkelijk minder is dan de uitkomst van de berekening van de belastingdienst van het aandeel van eiser in de opbrengst, te weten ruim € 64.000,=. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder reeds om die reden de gegevens van de fiscus niet had mogen overnemen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat het uitgangspunt van het bestreden besluit is dat de gegevens van de belastingdienst leidend zijn en dat eiser wordt gehouden aan de keuze die hij in fiscaal opzicht heeft gemaakt. Daarvan wordt in het algemeen slechts afgeweken als ondubbelzinnig aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijkheid afwijkt van die keuze. Dat betekent in dit geval dat verweerder de rapportage van de belastingdienst van 19 oktober 2006 volgt. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de feiten die in deze rapportage staan vermeld niet juist zijn. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser, na een bedenktijd van twee weken, uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de voorgestelde fiscale berekening van de belastingdienst. Voorts is in dit rapport bij de winstverdeling rekening gehouden met een arbeidsvergoeding aan de echtgenote van eiser, hetgeen een duidelijke aanwijzing is dat zij niet meedeelde in de opbrengst. Verder blijkt volgens verweerder uit de stukken dat met name de twee compagnons en een derde persoon actief waren. De opbrengt werd door eiser en zijn compagnon gedeeld. Eiser heeft verder tijdens de verhoren bij de politie zelf verklaard dat zijn echtgenote en kinderen een vergoeding van € 8,= à € 9,= per uur ontvingen voor hun arbeid ten behoeve van de hennepplantage. Dit zijn voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat de opbrengst alleen aan eiser en zijn compagnon moet worden toegekend, aldus verweerder. Ook ten aanzien van de prijs per kilo hennep en de totale hoeveelheid die daarvan door eiser en zijn compagnon is verkocht geldt dat eiser akkoord is gegaan met de berekening van de belastingdienst. Verweerder ziet geen aanleiding om van die gegevens af te wijken. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 58 Waz wordt - voor zover hier van belang - de uitkering niet betaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn dat niet langer sprake is van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%. In art. 63 Waz is - voor zover hier van belang - geregeld dat de uitkering die onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep - onder meer bevestigd in de uitspraak van 28 september 2005 (LJN: AU4360) - dient voor de vaststelling van het inkomen uit arbeid in het kader van de Waz in beginsel te worden uitgegaan van de door de fiscus geaccepteerde winst. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering wanneer zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat de door de fiscus geaccepteerde winst niet als uitgangspunt kan worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen uitgaan van de gegevens van de belastingdienst. Niet gebleken is dat de feitelijke situatie zo evident afweek van hetgeen aan de belastingdienst is opgegeven dat deze opgave redelijkerwijs geen uitgangspunt meer mag zijn bij het bepalen van het in aanmerking te nemen inkomen. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat eiser heeft ingestemd met de conclusies van de belastingdienst, zoals weergegeven in de rapportage van 19 oktober 2006. Dat betekent dat verweerder terecht als uitgangspunt heeft genomen dat eiser en zijn compagnon samen de opbrengst van de hennepplantage deelden. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit de processen-verbaal van verhoren van onder meer 9 januari 2006 en 10 januari 2006 blijkt dat eiser heeft verklaard dat zijn echtgenote slechts meehielp bij het onderhouden van de plantage en dat zij daarvoor op basis van een uurloon werd betaald. De echtgenote van eiser heeft als getuige ter zitting naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit feitelijk anders was. Verder blijkt dat eiser ten overstaan van een opsporingsambtenaar op 22 mei 2006 heeft verklaard dat de totale opbrengst van de kwekerij tussen € 125.000,= en € 135.000,= lag. Deze schatting komt vrijwel overeen met de berekening van de belastingdienst, die tot een netto opbrengst in de jaren 2004 en 2005 is gekomen van € 128,518,60. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een zodanig bijzondere omstandigheid dat de conclusies van de fiscus niet door verweerder konden worden gevolgd. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de strafrechter een lager wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld dan verweerder - in navolging van de fiscus - heeft berekend en dat verweerder reeds hierom de fiscus niet had mogen volgen overweegt de rechtbank als volgt. Aan een stafrechtelijke uitspraak komt in een administratiefrechtelijke procedure volgens vaste jurisprudentie geen beslissende betekenis toe. De strafrechter kan bij de vaststelling van het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden met bijzondere omstandigheden. Deze omstandigheden kunnen in een administratieve procedure geheel anders beoordeeld worden. Verweerder heeft in dit verband dan ook terecht zijn eigen toetsingskader gehanteerd. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser gelet op de hoogte van zijn inkomsten over de jaren 2004 en 2005 niet langer arbeidsongeschikt kan worden geacht. Terecht en op goede gronden heeft verweerder zich verplicht gezien € 16.636,15 bruto terug te vorderen. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier. w.g. E. Pot w.g. P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.