Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7431

Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6831 ANW, 06/6832 ANW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek tot herziening. Geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Aan een strafrechtelijke procedure ligt een andere rechtsvraag ten grondslag.


Uitspraak

06/6831 ANW 06/6832 ANW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 november 2006, 06/814 en 06/815 (hierna: aangevallen uitspraak), in de gedingen tussen: appellanten en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb) Datum uitspraak: 6 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellanten heeft mr. M.W. Kok, advocaat te Tegelen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Kok. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Xhonnneux, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2004 heeft de Svb de nabestaandenuitkeringen van appellanten per 31 oktober 2002 beëindigd omdat zij samen een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren zonder dat verzorging in het kader van hulpbehoevendheid daartoe de aanleiding vormde. Bij afzonderlijke besluiten van 24 juni 2004 heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 20 februari 2004 ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben appellanten geen rechtsmiddel aangewend. Bij afzonderlijke brieven van 20 september 2005 hebben appellanten de Svb verzocht ambtshalve over te gaan tot herziening van de besluiten op bezwaar van 24 juni 2004. Appellanten voeren daarbij als argument aan dat zij op 10 augustus 2005 door de politierechter te Roermond zijn vrijgesproken van het hen ten laste gelegde met betrekking tot het voeren van een gezamenlijke huishouding. Appellanten zijn op grond hiervan van oordeel dat de besluiten van 24 juni 2004 op onjuiste gronden zijn gebaseerd. In de besluiten van 3 oktober 2005 heeft de Svb aan ieder van appellanten laten weten de besluiten van 24 juni 2004 te handhaven. De Svb stelt zich daarbij op het standpunt dat geen consequenties worden verbonden aan uitspraken die in het kader van strafprocedures zijn gedaan door de politierechter omdat daar op een andere wijze wordt getoetst dan gebruikelijk is in administratiefrechtelijke procedures. De Svb stelt daarbij voorts dat zij in het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om een verzoek tot herziening af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit tenzij van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt. De Svb hanteert met betrekking tot die bevoegdheid als beleid dat zij zich in redelijkheid gehouden acht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht. Daarvan is de Svb in de onderhavige situatie niet gebleken. Bij afzonderlijke besluiten van 20 maart 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 3 oktober 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 20 maart 2006 ongegrond verklaard. Appellanten hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de door hen in geding gebrachte uitspraak van 10 augustus 2005 van de politierechter te Roermond met de daartoe behorende stukken die ten grondslag aan de vrijspraak hebben gelegen en waarvan appellanten eerst na de besluiten op bezwaar van 24 juni 2004 kennis hebben genomen, niet blijkt van nieuwe omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Appellanten kunnen zich er niet in vinden dat hun herzieningsverzoek dan ook zonder nader onderzoek is afgewezen. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Allereerst stelt de Raad vast dat, nu appellanten tegen de besluiten van 24 juni 2004 geen rechtsmiddelen hebben aangewend, deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. De thans aan de orde zijnde verzoeken van 20 september 2005 strekken ertoe dat de Svb van zijn besluiten van 24 juni 2004 terugkomt. Ten aanzien van de afwijzing van een dergelijk verzoek hanteert de Raad de volgende toetsingsnorm. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen ambtshalve besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten en omstandigheden of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen rechtvaardigen. Ter ondersteuning van hun verzoek hebben appellanten aangevoerd dat zij door de politierechter te Roermond (bij mondeling vonnis) zijn vrijgesproken van het voeren van een gezamenlijke huishouding. Ter onderbouwing hebben zij bijgevoegd evengenoemde vrijspraken en een naderhand door de rechtbank Roermond verstrekte brief waarin is meegedeeld dat appellanten zijn vrijgesproken van het hen tenlastegelegde ingevolge artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft daarbij overwogen dat er blijkens het beschikbare dossier geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Het betreft hier weliswaar een nieuw feit, doch dit feit kan naar het oordeel van de Raad niet tot een ander besluit leiden. De Raad overweegt daartoe dat volgens zijn vaste jurisprudentie de Svb bij een hem dergelijk voorgelegd geschil in het algemeen niet is gebonden aan hetgeen in een strafrechtelijke procedure door de desbetreffende rechter is geoordeeld, teminder nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. Voor de politierechter lag ter beoordeling voor of appellanten opzettelijk hebben nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor verstrekking van een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Vorenstaande betekent echter allerminst dat er geen sprake zou zijn van het voeren van een gezamenlijke huishouding. De grief van appellanten dat zij eerst kennis genomen hebben van de - complete - processtukken tijdens de procedure bij de politierechter, passeert de Raad eveneens. Nu het in die stukken gaat om feiten en omstandigheden die reeds voorafgaande aan de besluiten van 24 juni 2004 vaststonden en waarover appellanten voor het nemen van die besluiten zonodig reeds de beschikking hadden kunnen krijgen, brengt dat met zich dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad is gelet op vorenstaande van oordeel dat de Svb bevoegd was om de verzoeken van appellanten van 20 september 2005 af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat de Svb niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de hoger beroepen niet slagen en dient de aangevallen uitspraak waarbij de besluiten van 20 maart 2006 in stand zijn gelaten te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoor-digheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) L. Jörg. RB