
Jurisprudentie
BB7430
Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/2597 & 07/2598
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/2597 & 07/2598
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Gedoogverklaring coffeeshop. Maximaal 12 verklaringen in Leeuwarden In dit geval was verzoek te weinig concreet.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2597 & 07/2598
uitspraak van 6 november 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen:
[verzoeker],
wonende te Menaldum,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden,
en
de burgemeester van Leeuwarden
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Sibma, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 11 oktober 2007 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn besluit op het doo[belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) gemaakte bezwaar tegen besluiten van 26 en 27 maart 2007 betreffende een aan verzoeker verleende exploitatievergunning en gedoogverklaring voor het exploiteren van coffeeshop "[naam]" aan het adres [adres] te Leeuwarden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 07/2598.
Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 19 oktober 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 07/2597.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 5 november 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigde en J. de Groot verschenen. Ook [belanghebbende], die als derde belanghebbende aan de procedure deelneemt, is ter zitting verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
In Leeuwarden wordt op grond van het in februari 2001 vastgestelde coffeeshopbeleid een maximumaantal van 12 coffeeshops in de binnenstad gedoogd.
Verzoeker is eigenaar van het pand aan het [adres] te Leeuwarden. In dit pand is reeds jaren een coffeeshop gevestigd. De laatste huurder beschikte over een exploitatievergunning en een gedoogverklaring voor het exploiteren van een coffeeshop op het genoemde adres. Deze exploitatievergunning en gedoogverklaring zijn begin 2007 ingetrokken.
Verzoeker heeft aanvankelijk geprobeerd voor zijn pand en voor de exploitatie van de coffeeshop een andere huurder/exploitant te vinden, maar toen dit niet mogelijk bleek heeft hij op 8 december 2006 zelf een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor het exploiteren van een coffeeshop als bedoeld in art. 2.3.1.2. van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Leeuwarden.
Bij besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder aan verzoeker een "gedoogverklaring coffeeshop" verleend, op grond waarvan de verstrekking en het gebruik ter plaatse van softdrugs in de horeca-inrichting aan het Herenwaltje onder voorwaarden wordt gedoogd.
Bij besluit van 27 maart 2007 (gewijzigd op 30 mei 2007) heeft verweerder aan verzoeker de gevraagde exploitatievergunning voor het exploiteren van een coffeeshop verleend.
Tegen de verleende gedoogverklaring en exploitatievergunning heeft [belanghebbende] bezwaar gemaakt. Zij wilde ook een coffeeshop in Leeuwarden exploiteren en stelde dat zij eerder dan verzoeker, namelijk al op 23 november 2006, een aanvraag om een gedoogverklaring heeft ingediend, zodat de gevraagde verklaring aan haar moet toekomen.
Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder in navolging van een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften:
- het bezwaar van [belanghebbende] tegen de verleende exploitatievergunning ongegrond verklaard;
- de verleende exploitatievergunning in stand gelaten, met dien verstande dat aan de vergunning een extra voorwaarde wordt toegevoegd inhoudende dat in het bedrijf niet in strijd met de Opiumwet mag worden gehandeld;
- het bezwaar tegen de verleende gedoogverklaring gegrond verklaard; en
- het besluit waarbij aan verzoeker een gedoogverklaring is verleend ingetrokken met ingang van 8 november 2007.
Blijkens de bestreden beslissing heeft verweerder [belanghebbende] alsnog in de gelegenheid gesteld om haar aanvraag om een gedoogvergunning op het adres [adres] te Leeuwarden te completeren. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat er geen redenen zijn om de door [belanghebbende] gevraagde exploitatievergunning en gedoogverklaring te weigeren. Bij afzonderlijke besluiten, gedateerd 10 oktober 2007 en verzonden 11 oktober 2007, heeft verweerder aan [belanghebbende] een gedoogverklaring voor 2007 en een exploitatievergunning verleend
Verzoeker heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank en aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, te weten schorsing van de beslissing op bezwaar en schorsing van de aan [belanghebbende] verleende gedoogverklaring en exploitatievergunning.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de brief van 23 november 2006 van [belanghebbende] dermate vaag is dat deze niet kan worden aangemerkt als een aanvraag. Subsidiair is verzoeker van mening dat het principe "wie het eerst komt wie het eerst maalt" in dit geval om diverse redenen niet toepasbaar is. Verzoeker stelt meer subsidiair dat hij buiten zijn schuld forse schade lijdt doordat hij investeringen heeft gepleegd en (vast) personeel heeft aangenomen. Onder deze omstandigheden dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang dat gediend is bij handhaving van het coffeeshopbeleid. Ten slotte stelt verzoeker dat de aan de exploitatievergunning verbonden voorwaarde geen stand kan houden.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Art. 1:3 lid 3 Awb bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge art. 4:1 Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Ingevolge art. 4:2 Awb wordt de aanvraag ondertekend en bevat deze tenminste de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
Art. 4:5 Awb geeft regels over de wijze van afdoen van aanvragen die niet aan bepaalde eisen voldoen.
In bijlage 3 bij het coffeeshopbeleid van de gemeente Leeuwarden is bepaald dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een gedoogverklaring de volgende definitie van gedoogverklaring geldt: "Besluit met voorschriften van de burgemeester waardoor indien aan de voorschriften wordt voldaan tegen het exploiteren van een coffeeshop niet wordt opgetreden. De beschikking wordt op naam van de exploitant verleend en wordt verleend voor slechts één locatie; de beschikking is niet overdraagbaar".
In het coffeeshopbeleid zijn (onder meer) regels gesteld ten aanzien van de mogelijke vestigingslocaties voor coffeeshops. Het beleid bevat geen specifieke regels over (de volgorde van) het in behandeling nemen van aanvragen om een gedoogverklaring.
Bij gebreke van regels hieromtrent in het coffeeshopbeleid, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijk dat als uitgangspunt heeft te gelden dat aanvragen om een gedoogvergunning worden behandeld in volgorde van binnenkomst.
Beoordeeld moet worden of verweerder terecht de brief van [belanghebbende] van 23 november 2006 gericht aan de gemeente als een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb heeft aangemerkt.
In die brief heeft [belanghebbende] het volgende geschreven:
"Aanvraag vergunning coffeeshop
Geachte gemeente,
Deze aanvraag is naar aanleiding van het gevoerde coffeeshopbeleid.
Het beleid bestaat uit een maximumstelsel van 13 coffeeshops waarvan er 12 actief zijn. Graag zou ik de exploitant van de 13e coffeeshop willen zijn. De door de gemeente aangewezen zone voor het vestigen van een coffeeshop is mij bekend.
Voor de te vestigen coffeeshop heb ik al een locatie op het oog wat aan de gestelde eisen voldoet. Om niet op de feiten vooruit te lopen lijkt het mij dat wij hier in overleg wel uitkomen."
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze brief niet aangemerkt worden als een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb. Het is een in algemene bewoordingen gesteld verzoek waarin een concrete aanduiding van de locatie waarvoor de gedoogverklaring wordt gevraagd ontbreekt. Uit de gebruikte bewoordingen volgt dat [belanghebbende] de wens had om een coffeeshop te gaan exploiteren en daarover met verweerder wilde overleggen, maar niet dat zij een concrete aanvraag voor een exploitatievergunning en gedoogbeschikking wilde indienen. Een aanvraag zonder een concrete locatie verdraagt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien niet met het gevoerde coffeeshopbeleid, waarin de gedoogverklaring strikt wordt gekoppeld aan één locatie.
Nu de brief van 23 november 2006 geen aanvraag betreft in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb, is art. 4:5 Awb, op grond waarvan een indiener van een aanvraag in de gelegenheid gesteld moet worden om een onvolledige aanvraag aan te vullen, niet van toepassing. Verweerder heeft [belanghebbende] daarom ten onrechte alsnog in de gelegenheid gesteld om met toepassing van art. 4:5 Awb aanvullende gegevens over te leggen.
Namens verweerder is ter zitting opgemerkt dat het niet wenselijk is dat nieuwe exploitanten eerst een locatie moeten hebben voordat er een gedoogverklaring kan worden aangevraagd, omdat het hierdoor voor nieuwe exploitanten erg lastig wordt om zich in Leeuwarden te vestigen. Wat hier ook van zij, vastgesteld moet worden dat er in het beleid een duidelijke koppeling is aangebracht tussen het verlenen van een gedoogverklaring en de vestigingslocatie. Voor zover verweerder nieuwe exploitanten in de coffeeshopbranche een betere kans wil geven, zou hij in het beleid een wachtlijstregeling kunnen opnemen. Een dergelijke regeling is in Leeuwarden echter niet getroffen.
[belanghebbende] heeft tenslotte aangevoerd dat zij het gevoel heeft dat ze niet eerlijk is behandeld en dat zij wordt benadeeld ten opzichte van pandbezitters als verzoeker. De voorzieningenrechter merkt op dat in deze procedure alleen aan de orde is de vraag of de intrekking van de aan verzoeker verleende gedoogverklaring in rechte stand kan houden. De aan [belanghebbende] bij afzonderlijk besluit verstrekte gedoogverklaring maakt geen onderdeel uit van het onderhavige beroep. Verweerder zal zich hierover naar aanleiding van deze uitspraak en in het kader van de hiertegen door verzoeker ingediende bezwaren nog moeten beraden. In dat verband zal verweerder ook rekening moeten houden met de belangen van [belanghebbende].
Gelet op het vorenstaande kan verweerders standpunt dat de brief van [belanghebbende] van 23 november 2006 als de eerste aanvraag om een gedoogverklaring heeft te gelden geen stand houden. Het beroep van verzoeker hiertegen is gegrond en de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het door [belanghebbende] ingediende bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu als gevolg van de vernietiging van de beslissing op bezwaar de aan verzoeker bij besluiten van 26 en 27 maart 2007 verleende gedoogverklaring en exploitatievergunning herleven.
De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding tot schorsing van de aan [belanghebbende] bij besluiten van 10 oktober 2007 verleende gedoogverklaring en exploitatievergunning. Verzoeker heeft geen concrete op die beschikkingen betrekking hebbende gronden aangevoerd, noch spoedeisende belangen gesteld die aanleiding kunnen geven voor een schorsing. Met de vernietiging van de beslissing op bezwaar is voldoende aan het spoedeisende belang van verzoeker tegemoetgekomen. In de bezwaarprocedure tegen de aan [belanghebbende] gerichte beschikkingen kan hij (alsnog) stellen in welke belangen hij als gevolg van die beschikkingen wordt geschaad en/of gronden indienen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Leeuwarden de door verzoeker gestorte griffierechten van in totaal € 286,= (2 x € 143,=) te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoeker € 966,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep in de hoofdzaak met registratienummer 07/2598 gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met registratienummer 07/2597 af;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden de betaalde griffierechten van € 286,= aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van ?????, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g P.R.M. Poiesz
w.g E. de Witt
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 07/2597 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 07/2598 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.