
Jurisprudentie
BB7399
Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6242 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6242 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering aanvraag algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Schending inlichtingenverplichting. Geen duidelijkheid verschaffen over de woonsituatie.
Uitspraak
06/6242 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 september 2006, 05/4153 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E. Jalandoni, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jalandoni. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft zich op 31 augustus 2005 gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen voor een - achtste - aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft bij zijn aanvraag opgegeven in te wonen bij zijn broer en schoonzuster aan het adres [adres].
Bij besluit van 15 september 2005 heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen.
Bij het besluit van 9 december 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2005 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming van het College ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij woonachtig is op het door hem opgegeven adres, waardoor niet kan worden vastgesteld of hij ten tijde hier van belang verkeerde in omstandigheden als bedoeld in artikel 11 van de WWB.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 december 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast - gelet op het verhandelde ter zitting - dat in hoger beroep nog slechts aan de orde is de afwijzing van de aanvraag van appellant.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellant ten tijde van zijn aanvraag niet daadwerkelijk woonachtig was op het door hem opgegeven adres te Utrecht. De Raad hecht hierbij in het bijzonder betekenis aan de verklaring van appellant van 15 september 2005 afgelegd ten overstaan van een rapporteur van de Dienst Maatschappelijke Ondersteuning en neergelegd in een rapport van die datum. Appellant heeft toen desgevraagd aangegeven in de woning aan de [naam straat] niet over een eigen kamer te beschikken, geen huurovereenkomst te hebben en evenmin over betalingsbewijzen van huur te beschikken. Tevens gaf appellant aan niet over een sleutel te beschikken van die woning. Op het voorstel van de rapporteur om aansluitend aan het afleggen van de verklaring een huisbezoek af te leggen aan het door appellant opgegeven adres, werd door appellant afwijzend gereageerd terwijl op dat moment bovendien bleek dat appellant tegenstrijdige verklaringen had afgelegd omtrent het adres waar hij zijn administratie bewaart.
De Raad is voorts van oordeel dat, nu appellant geen duidelijkheid over zijn woonsituatie ten tijde van zijn aanvraag heeft verschaft, hij niet heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor is niet vast te stellen of appellant verkeert in omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11 van de WWB. Het College heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
RB